In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 december 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het provinciaal gerechtshof van La Rioja in Spanje. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die in Spanje is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 12 jaar voor verkrachting. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de nodige processtappen doorlopen, waaronder een openbare zitting op 13 december 2022. Tijdens deze zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de in het EAB vermelde personalia correct zijn.
De rechtbank heeft de vordering tot overlevering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en de vereisten die daarin zijn opgenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering voor feit 1, verkrachting, kan worden toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Echter, voor feit 2, dat betrekking heeft op een straf van 12 dagen permanente lokalisatie, heeft de rechtbank geoordeeld dat niet aan de vereisten voor overlevering is voldaan en heeft zij deze vordering afgewezen.
De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd op basis van een vermeende verkeerde pleegdatum in het EAB, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon niet gelijk kan worden gesteld met een Nederlander, omdat hij niet voldoet aan het vereiste van vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering voor feit 1 toegestaan en voor feit 2 geweigerd, met inachtneming van de relevante wetsbepalingen.