ECLI:NL:RBAMS:2022:8448

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
13/259209-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verkrachting en andere strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 december 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het provinciaal gerechtshof van La Rioja in Spanje. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die in Spanje is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 12 jaar voor verkrachting. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de nodige processtappen doorlopen, waaronder een openbare zitting op 13 december 2022. Tijdens deze zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de in het EAB vermelde personalia correct zijn.

De rechtbank heeft de vordering tot overlevering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en de vereisten die daarin zijn opgenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering voor feit 1, verkrachting, kan worden toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Echter, voor feit 2, dat betrekking heeft op een straf van 12 dagen permanente lokalisatie, heeft de rechtbank geoordeeld dat niet aan de vereisten voor overlevering is voldaan en heeft zij deze vordering afgewezen.

De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd op basis van een vermeende verkeerde pleegdatum in het EAB, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon niet gelijk kan worden gesteld met een Nederlander, omdat hij niet voldoet aan het vereiste van vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering voor feit 1 toegestaan en voor feit 2 geweigerd, met inachtneming van de relevante wetsbepalingen.

Uitspraak

Nap RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/259209-22
RK nummer: 22/4578
Datum uitspraak: 27 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 oktober 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 oktober 2022 door het provinciaal gerechtshof van La Rioja (Spanje) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
uit andere hoofde gedetineerd in [naam PI],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 december 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.F. Christiansen, advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt, in samenhang bezien met de aanvullende informatie van de Spaanse autoriteiten, melding gemaakt van een vonnis van het provinciaal gerechtshof van Logroño (Spanje) (referentie: nummer 000032/2008, dossier 0000009/2007).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 12 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 6 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Straf zoals vereist in artikel 7, vierde lid, OLW
In het EAB onder C) is aangegeven dat aan de opgeëiste persoon – naast een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren – ook ‘12 dagen permanente lokalisatie’ zijn opgelegd wegens de overtreding ‘verwondingen’ (feit 2 in onderdeel E van het EAB).
Voor zover de overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van ’12 dagen permanente lokalisatie’ overweegt de rechtbank dat uit het EAB niet blijkt dat dit een vrijheidsstraf is zoals is vereist in artikel 2, eerste, lid, OLW in samenhang met artikel 2, eerste lid, van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ. Ten aanzien van die straf is daarom niet aan de vereisten voor overlevering voldaan. De rechtbank zal de overlevering, voor zover die ziet op de tenuitvoerlegging van deze straf, opgelegd voor feit 2, zoals omschreven in onderdeel E van het EAB, daarom ook weigeren.

4.Genoegzaamheid

De raadsvrouw heeft gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat in het EAB een verkeerde pleegdatum is vermeld. In het EAB staat dat de opgeëiste persoon voor deze zaak in de gevangenis heeft gezeten vanaf 20 december 2006, terwijl als pleegdatum 17 december 2007 wordt genoemd; dat rijmt niet met elkaar. Het EAB voldoet daarom niet aan de vereisten van genoegzaamheid.
De officier van justitie is van mening dat de datum uit 2006 een evidente verschrijving is, omdat uit het EAB duidelijk volgt dat het vonnis dateert uit 2008. Verder is de rol van de opgeëiste persoon, de pleegplaats en de pleegdatum vermeld. Het EAB is daarmee genoegzaam.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In deze zaak geldt het volgende.
Uit het EAB en het nagezonden vonnis blijkt dat het vonnis waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld, dateert uit juni 2008. Als pleegdatum wordt meerdere keren 17 december 2007 vermeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan die datum te twijfelen. Die pleegdatum, in samenhang bezien met het vonnis uit 2008, maakt dat de rechtbank de aangegeven datum waarop de opgeëiste persoon gedetineerd raakte, te weten 20 december 2006, aanmerkt als een evidente verschrijving. Uit het EAB blijkt duidelijk dat de opgeëiste persoon er – kort gezegd – van wordt verdacht dat hij op 17 december 2007 een vrouw heeft verkracht. Detentie vanaf 20 december
2007ligt dan in de rede.
Met die omschrijving is naar het oordeel van de rechtbank duidelijk waarvoor de overlevering wordt verzocht en is voldaan aan de hiervoor genoemde vereisten. De rechtbank verwerpt het verweer.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit 1niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Feit 1 levert naar Nederlands recht op:
verkrachting

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon – ondanks dat hij niet vijf jaar, maar vier jaar en zes maanden in Nederland verblijft – gelijk kan worden gesteld met een Nederlander. De behandeling van de zaak moet daarom worden aangehouden, zodat voor de opgeëiste persoon een advies over het al dan niet verlies van rechtmatig verblijf door de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) kan worden opgevraagd. De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van haar standpunt verschillende bijlagen overgelegd, waaruit onder meer het inkomen en onderkomen van de opgeëiste persoon in Nederland van de afgelopen jaren blijkt. Gelet op de ratio van de OLW – het voorkomen van straffeloosheid en het bevorderen resocialisatie – zou gelijkstelling van de opgeëiste persoon en afwijken van de vijf jaren eis de aangewezen weg zijn, aldus de raadsvrouw.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking voor gelijkstelling met een Nederlander komt, omdat hij niet voldoet aan het vereiste van een ononderbroken rechtmatig verblijf van vijf jaren in Nederland.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de opgeëiste persoon op dit moment niet in aanmerking komt voor gelijkstelling, omdat hij niet voldoet aan het wettelijke vereiste van een ononderbroken rechtmatig verblijf van ten minste vijf jaren in Nederland zoals bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en 1, Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank overweegt dat, alhoewel zij oog heeft voor de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon en zijn rechtmatige ononderbroken verblijf in Nederland van vier jaar en zes maanden, de OLW geen mogelijkheid biedt om af te wijken van het vereiste van vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf. Dit houdt in dat de opgeëiste persoon niet gelijk kan worden gesteld.
De rechtbank verwerpt het verweer en ziet daarom ook geen aanleiding de zaak aan te houden om een IND-bevraging te doen.

7.Slotsom

Nu ten aanzien van feit 1 (verkrachting) waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW,. verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, zal de overlevering voor feit 1 worden toegestaan. Voor feit 2 zal de overlevering worden geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 242 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het provinciaal gerechtshof van La Rioja (Spanje) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, dat is opgelegd wegens feit 1.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op de straf die is opgelegd wegens feit 2.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 december 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.