In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in het kader van een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Provinciaal Gerechtshof in Lublin, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 28 juli 2022 en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft en op dat moment gedetineerd was. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld. Tijdens de zitting op 28 september 2022 was de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk.
De rechtbank heeft in een tussenuitspraak op 12 oktober 2022 geoordeeld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert en dat aan het vereiste van dubbele strafbaarheid is voldaan. De opgeëiste persoon had verzocht om gelijkstelling met een Nederlander, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet in aanmerking kwam voor deze gelijkstelling, omdat er onvoldoende bewijs was van ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland gedurende vijf jaren.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toegestaan voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van één jaar en zes maanden, die hem was opgelegd door het District Gerechtshof Lublin-Zachód.