In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Provinciaal Gerechtshof in Lublin, Polen, op 14 februari 2017. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1987 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is gedetineerd in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op openbare zittingen op 28 september en 20 oktober 2022.
Tijdens de zitting op 28 september 2022 is de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.M. Langereis, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. In een tussenuitspraak op 12 oktober 2022 heeft de rechtbank de zaak geschorst om de opgeëiste persoon de gelegenheid te geven stukken te overleggen ter onderbouwing van zijn gelijkstellingsverweer. Op 20 oktober 2022 is de behandeling voortgezet met een gewijzigde samenstelling van de rechtbank.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander, zoals bedoeld in artikel 6a OLW. De overgelegde stukken waren onvoldoende om aan te tonen dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De rechtbank heeft het gelijkstellingsverweer verworpen en vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. Er zijn geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, waardoor de rechtbank heeft besloten de overlevering toe te staan.