ECLI:NL:RBAMS:2022:8439

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
13/215318-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel uit Letland met verwerping van verweer inzake algemeen gevaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 november 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Letse autoriteiten. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 2001 in Letland, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft en gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn geclassificeerd als illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, waarvoor in Letland een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd.

De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft verweer gevoerd op basis van artikel 11 van de Overleveringswet, stellende dat de opgeëiste persoon in Letland vreest voor zijn leven door bedreigingen van maffialeden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor een reëel gevaar voor schending van het recht op leven van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering dan ook toegestaan, waarbij de beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/215318-22
RK nummer: 22/4048
Datum uitspraak: 3 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 september 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 augustus 2022 door de
Prosecutor General’s office of the Republic of Latvia(Letland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedag] 2001,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [naam PI],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.E. Broekert, advocaat te Breda, en door een tolk in de Russische taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel, uitgevaardigd door de
Riga District Courtop 13 juni 2022 (referentie: No. 11519002521).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Lets recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Letland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Artikel 11 OLW: recht op leven

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, nu de opgeëiste persoon in geval van overlevering moet vrezen voor zijn leven. In Letland worden hij en zijn familie bedreigd door Letse maffialeden. Ook in detentie zal de opgeëiste persoon niet veilig zijn. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de raadsvrouw een verklaring van de moeder van de opgeëiste persoon overgelegd, waaruit blijkt dat ook zij bedreigd is. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, zodat zij meerdere stukken kan overleggen waaruit de dreiging jegens de opgeëiste persoon blijkt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er te weinig is aangevoerd om vast te stellen dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk gevaar loopt in Letland.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor zover de raadsvrouw heeft willen betogen dat een reëel gevaar bestaat dat zijn recht op leven, zoals neergelegd in artikel 2, eerste lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (‘Handvest’), na overlevering wordt geschonden, stelt de rechtbank allereerst vast dat ten aanzien van Letland geen sprake is van een
algemeenreëel gevaar van schending van dat grondrecht. Evenmin zijn er objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens voorhanden op grond waarvan een dergelijk gevaar (thans) kan worden aangenomen. Dat wat de raadsvrouw heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel, nu het standpunt van de raadsvrouw het individuele geval van de opgeëiste persoon betreft. Ten aanzien van dat grondrecht in het
individuelegeval van de opgeëiste persoon, overweegt de rechtbank – met de officier van justitie – ten overvloede dat de door de raadsvrouw overgelegde verklaring van de moeder van de opgeëiste persoon en de enkele stelling van de opgeëiste persoon dat hij wordt bedreigd, niet tot de conclusie leidt dat dit grondrecht in de kern is of zal worden aangetast.
De rechtbank ziet geen aanleiding de zaak aan te houden om hierover nadere vragen te stellen en verwerpt het verweer.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Prosecutor General’s office of the Republic of Latvia(Letland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.