ECLI:NL:RBAMS:2022:8437

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
13/751467-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot oplichting

Op 3 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Landesgericht Innsbruck in Oostenrijk. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de termijn van 90 dagen voor het beslissen op het overleveringsverzoek was overschreden, waardoor er geen grondslag meer bestond voor gevangenhouding.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet (OLW). De opgeëiste persoon heeft geen aannemelijke argumenten aangedragen dat de feiten niet strafbaar zijn naar Nederlands recht. De rechtbank heeft de garantie van de Oostenrijkse autoriteiten als voldoende beoordeeld, die waarborgt dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zal ondergaan indien hij wordt veroordeeld.

De rechtbank heeft het verzoek van de raadsvrouw om de opgeëiste persoon te schorsen tot het moment van feitelijke overlevering afgewezen, omdat er op dat moment geen titel voor overleveringsdetentie was. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, aangezien er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de eisen van de OLW. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751467-20
RK nummer: 20/2748
Datum uitspraak: 3 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 juni 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 oktober 2019 door het
Landesgericht Innsbruck(Oostenrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.G.H. van de Kamp, advocaat te ’s-Hertogenbosch.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een gerechtelijk goedgekeurd bevel tot aanhouding
,uitgevaardigd op 14 oktober 2019 door het
Landesgericht Innsbruck(referentie: 36 Hv 34/14y).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Oostenrijks recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
Oplichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Oostenrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van haar lidstaat, te beoordelen of de naar het recht van de uitvaardigende lidstaat strafbare feiten waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst vallen.
De rechtbank is in beginsel gebonden aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit dat een feit waarvoor overlevering wordt verzocht een lijstfeit oplevert. [1]
De omstandigheid dat een feit, ondanks het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit, niet een lijstfeit oplevert, kan niet zonder meer tot weigering van de overlevering voor dat feit leiden. In een dergelijk geval moet de rechtbank immers nagaan of dat feit strafbaar is naar Nederlands recht. [2]
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de feiten geen lijstfeit opleveren, maar heeft niet aannemelijk gemaakt dat de strafbaarheid naar Nederlands recht van die feiten ontbreekt en dat de rechtbank gebruik zou moeten maken van haar bevoegdheid om op die grond de overlevering voor de feiten te weigeren. De enkele stelling dat het een civielrechtelijke kwestie betreft, is daartoe onvoldoende. Het verweer behoeft daarom geen inhoudelijke bespreking.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De rechter in Innsbruck heeft op 10 juni 2020 de volgende garantie gegeven:
Ik garandeer, dat [opgeëiste persoon], indien hij hier tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf veroordeeld wordt, onder de in het kaderbesluit 2008/090JI gestelde voorwaarden ten behoeve van het uitzitten van de straf weer aan Nederland overgedragen wordt.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Overleveringsdetentie

De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om, indien de overlevering wordt toegestaan, de opgeëiste persoon te schorsen tot het moment van feitelijke overlevering. De opgeëiste persoon heeft zich gedurende twee jaar aan alle eerder aan hem opgelegde schorsingsvoorwaarden gehouden, en zal zich melden zodra hij feitelijk zal worden overgeleverd. Op die manier kan hij de zorg voor zijn zieke moeder blijven dragen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon, in het geval zijn overlevering wordt toegestaan, gedetineerd dient te worden. Alleen zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen tot uitzondering op die regel leiden. Dergelijke omstandigheden doen zich voor de opgeëiste persoon niet voor.
De rechtbank overweegt als volgt.
De termijn waarbinnen de rechtbank op het overleveringsverzoek had moeten beslissen is – zoals hierboven onder punt 1 is overwogen – overschreden, zodat de opgeëiste persoon zich thans niet meer in de geschorste overleveringsdetentie bevindt en de rechtbank ook niet op grond van artikel 27, tweede lid, OLW een bevel gevangenhouding kan geven. In dit geval is er ook geen sprake van een situatie zoals in artikel 27, vierde lid, OLW, zoals de raadsvrouw mogelijk heeft betoogd. Nu er op dit moment geen sprake is van een titel voor overleveringsdetentie, kan de rechtbank geen beslissing tot schorsing daarvan nemen. Het is mogelijk dat de officier van justitie op grond van artikel 37, eerste lid, OLW tot aanhouding van de opgeëiste persoon overgaat in het geval de overlevering door de rechtbank wordt toegestaan. Voor zover nu al is verzocht om in dat geval tot schorsing over te gaan, is het verzoek prematuur gedaan. De rechtbank wijst het verzoek dan ook af.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Landesgericht Innsbruck(Oostenrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
2.HvJ EU 3 maart 2020, C-717/18, ECLI:EU:C:2020:142 (