Op 3 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Landesgericht Innsbruck in Oostenrijk. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de termijn van 90 dagen voor het beslissen op het overleveringsverzoek was overschreden, waardoor er geen grondslag meer bestond voor gevangenhouding.
De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet (OLW). De opgeëiste persoon heeft geen aannemelijke argumenten aangedragen dat de feiten niet strafbaar zijn naar Nederlands recht. De rechtbank heeft de garantie van de Oostenrijkse autoriteiten als voldoende beoordeeld, die waarborgt dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zal ondergaan indien hij wordt veroordeeld.
De rechtbank heeft het verzoek van de raadsvrouw om de opgeëiste persoon te schorsen tot het moment van feitelijke overlevering afgewezen, omdat er op dat moment geen titel voor overleveringsdetentie was. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, aangezien er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de eisen van de OLW. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters in aanwezigheid van de griffier.