ECLI:NL:RBAMS:2022:8411

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
9631093 EA VERZ 22-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst op grond van ernstig verwijtbaar handelen door werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen het UWV en [verweerster]. Het UWV verzocht om ontbinding op basis van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster], die sinds 1 januari 2020 in dienst was als Manager IV Office. De procedure begon met een verzoekschrift van UWV op 11 januari 2022, waarin zij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst vroeg. [verweerster] diende een verweerschrift in, maar verscheen niet op de mondelinge behandeling op 28 maart 2022.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerster] zich herhaaldelijk dreigend en vijandig heeft opgesteld tegenover haar leidinggevende en collega's, zonder bewijs voor haar beschuldigingen van intimidatie en onrechtmatig gedrag. Ondanks meerdere gesprekken en coachingaanbiedingen heeft [verweerster] geen constructieve bijdrage geleverd aan het oplossen van de conflicten. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsrelatie onhoudbaar was geworden en dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was op basis van ernstig verwijtbaar handelen.

De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang ontbonden en bepaald dat [verweerster] geen transitievergoeding toekomt. Tevens is zij in de proceskosten veroordeeld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de ontbinding direct van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9631093 EA VERZ 22-16
beschikking van: 15 april 2022
func.: 534

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e
het publiekrechtelijk lichaam Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)
gevestigd te Amsterdam
verzoekster
nader te noemen: UWV
gemachtigde: mr. C. Nekeman
t e g e n

[verweerster]

wonende te [woonplaats]
verweerster
nader te noemen: [verweerster]
procederend in persoon

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

UWV heeft op 11 januari 2022 een verzoekschrift voorzien van producties ingediend dat strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst. [verweerster] heeft per e-mail op [geboortedatum] 2022 een verweerschrift met producties ingediend en laten weten niet op de mondelinge behandeling te zullen verschijnen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 28 maart 2022. UWV is verschenen bij dhr. [naam 1] en mw. [naam 2] en haar gemachtigde. [verweerster] is niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekening gehouden.
Uitspraak is bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
[verweerster] , geboren op [geboortedatum] 1975 en thans derhalve 47 jaar oud, is met ingang van 1 januari 2020 in dienst van UWV, sinds 1 mei 2021 in de functie van Manager IV Office binnen de afdeling Informatievoorziening van de divisie Uitkeren. Haar salaris bedraagt € 6.934,09 bruto per maand exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
1.2.
Tijdens de sollicitatieprocedure inzake haar huidige functie zijn door de selectiecommissie van UWV- die potentie ziet voor verdere groei - een aantal ontwikkelpunten met [verweerster] besproken (en vastgelegd in een rapport van 12 april 2021), waaronder haar conflictgerichte benadering van zaken in plaats van het zoeken naar verbinding en consensus, en is zij gewezen op de impact van haar eigen handelen waarvan zij zich soms onvoldoende bewust zou zijn. De selectiecommissie heeft coaching op het gebied van maturiteit en samenwerkingsgerichtheid geadviseerd. [verweerster] heeft deze coaching destijds afgewezen.
1.3.
In 2021 zijn meerdere gesprekken tussen [verweerster] en haar direct leidinggevende dhr. [naam 3] (hierna: [naam 3] ) gevoerd waaronder op 1 november 2021 waarbij ook mw. [naam 4] (hierna: [naam 4] , senior juridisch adviseur afdeling Management Development) aanwezig was. Volgens het gespreksverslag dat ook aan [verweerster] is toegestuurd, is zij hierin onder meer gewezen op haar conflictgerichte houding en de omstandigheid dat zij daarom op dat moment geen gesprekspartner meer was voor het Directie Team. Haar is wederom coaching geadviseerd en aangeboden. [verweerster] heeft in dit gesprek aangegeven meer ruimte en een minder strakke sturing van [naam 3] te willen krijgen, aldus het verslag.
1.4.
Het gesprek van 1 november 2021 is aanleiding geweest voor een e-mailwisseling tussen [verweerster] en [naam 3] . Zo mailt zij op 5 november 2021: “
het is mijn mening en de mening van het MT dat wij slecht worden gemanaged. Niet ik maar jij hebt coaching nodig”en:
“je presenteert zaken als ‘waarheid’, helaas zien ik en mijn collega’s vaak een andere waarheid”, en ook:
“Kortom, de maat is vol en ik wens niet meer zo behandeld te worden. Voor nu zal ik dit tussen ons houden maar ga je hiermee verder dan zal ik niet aarzelen om stappen te nemen. Doe ermee wat je wilt…”. In een e-mail van 12 november 2021 schrijft [verweerster] : “
In ieder geval vinden al mijn collega’s dat mijn sensitiviteit dik in orde is. Nu dat van jou nog.”en: “
ik weiger te buigen voor managers die alleen op basis van macht (ik zou nu ineens de gezagsverhouding niet erkennen) en angst hun zin krijgen. Het moet maar eens afgelopen zijn met dit gedrag en ik had gehoopt door je hierop te wijzen dat je uit een ander vaatje zou gaan tappen. In plaats hiervan ga je dus verder en dwingt mij om de bevindingen van het hele team met [naam 5], lid van de Raad van Bestuur UWV, aanvulling ktr.)
te delen.”
1.5
Op 17 november 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerster] ,
[naam 3] en [naam 4] . Ook hiervan is het gespreksverslag aan [verweerster]
toegestuurd. Volgens het verslag is gesproken over de ontwikkeling van [verweerster]
en het verbeteren van de samenwerking en communicatie. Haar is door [naam 3]
gezegd dat hij het niet verstandig vindt dat zij aan de teamdag van 18 november 2021 deel
zou nemen voordat sprake is van een verbetering van de samenwerking. Ook verzoekt hij
[verweerster] om de situatie niet met collega’s te bespreken en doet hij het
voorstel te gaan werken met een mediator. Tevens heeft hij haar gevraagd naar het
machtsaspect dat zij aanhaalde in haar e-mail en heeft hij haar gevraagd of zij de
gezagsverhouding wel accepteert. [verweerster] heeft daarop aangegeven de
gezagsverhouding te erkennen maar ook een constructieve bijdrage te willen leveren aan
de teamdag en dat het de keuze is van [naam 3] dat zij aan die teamdag niet zal
deelnemen. [verweerster] zal op 26 november 2021 met een ontwikkelplan
komen en nadenken over hulp bij haar ontwikkeling, aldus nog steeds het verslag.
1.6
Ook na dit gesprek is een e-mailwisseling tussen [verweerster] en [naam 3] op
gang gekomen. Zo schrijft zij hem op 18 november 2021 dat zij het gesprek van 17
november 2021 heeft opgenomen. Ook beschuldigt zij hem van intimidatie en
onrechtmatig gedrag nu zij bijeenkomsten niet mag bijwonen en met haar collega’s niet
mag spreken over de gerezen problemen en schrijft zij voornemens te zijn een klacht in te
dienen met behulp van een juridisch team vanuit haar vorige werkgever. [naam 3]
reageert hierop met verbazing, nu de toonzetting van het gesprek volgens hem een andere
was en dat het erop lijkt dat [verweerster] uit is op verdere escalatie en daarmee op
een onherstelbare vertrouwensbreuk. Ook wijst hij op de noodzaak mediation te starten.
schrijft op 22 november 2021: “
Zoals aangegeven is er eenonderzoek naar je gestart. Dit is zoals je weet aan overheidsregels gebonden. Ik zal aanmijn juridisch adviseurs vragen hoe dit verder loopt en of je nog als mijn leidinggevendekan optreden”. [naam 3] reageert hierop met onder meer:
“Om eventuele misverstanden
te voorkomen, wil ik je erop wijzen dat ik nog steeds je leidinggevende ben en van jou mag
verwachten dat je meewerkt aan het vinden van een oplossing voor de ontstane situatie.”Voorts geeft hij aan een afspraak voor een mediationgesprek te hebben gemaakt en nodigt
hij haar uit voor dit gesprek.
1.7
Op 23 november 2021 stuurt [verweerster] een e-mail waarin zij bericht een
klacht in voorbereiding te hebben en die te zullen indienen bij de Raad van Bestuur waarin
ook [naam 4] meegenomen zal worden, waarop [naam 3] aangeeft dat dit een gesprek
over een oplossing en een normalisering van de verhoudingen niet in de weg staat. Ook
vraagt hij of zij de afspraak voor mediation op 24 november 2021 nu afzegt, waarop van
[verweerster] geen reactie komt.
1.8
Op het mediationgesprek van 24 november 2021 is [verweerster] niet verschenen.
Wel mailt zij [naam 3] die dag dat hij haar heeft geprobeerd te weren van bepaalde
bijeenkomsten met als doel haar het zwijgen op te leggen en dat dit als intimidatie moet
worden opgevat en hij het doet voorkomen alsof zij hiermee heeft ingestemd. Van haar
juridisch team heeft zij begrepen dat het bestuur hierop niet anders dan met een zware
maatregel kan reageren en dat zij nu zal moeten beslissen of zij dat wil. Daarover zal zij de
komende dagen nadenken. [naam 3] bericht daarop dat [verweerster] niet is
verschenen op het mediationgesprek, zodat hij en de mediator de tijd hebben benut voor
een eenzijdig intakegesprek, waarvoor zij medio volgende week ook zal worden
uitgenodigd, waarna een gezamenlijk gesprek zal volgen. Verder acht hij de beschuldiging
van intimidatie zeer beschadigend en vraagt hij haar niet langer te wachten met het
indienen van haar klacht en met hem in gesprek te gaan. Zo niet dan zal zij worden
vrijgesteld van werk.
1.9
Op 25 november 2021 reageert [verweerster] dat zij zich door [naam 3] bedreigd
voelt omdat hij boos en agressief reageert op haar berichten. Verder stelt zij dat het verslag
van het gesprek van 17 november 2021 niet conform de werkelijkheid is en dat haar
juridisch team eerst het opgenomen gesprek moet beluisteren en alle verdere communicatie
moet lezen, maar dat een klacht inmiddels is ingediend. Een vrijstelling van werk acht zij
onrechtmatig en zal volgens haar een negatief effect hebben op een goede afloop.
[naam 3] reageert hierop dat zijn pogingen de situatie te de-escaleren geen effect hebben
gehad nu er geen enkele bereidheid is bij [verweerster] om mee te werken aan
een oplossing en dat hij en [naam 4] er na het gesprek van 17 november 2021, kennelijk ten
onrechte, vanuit gingen dat er een gezamenlijke afspraak was om mediation in te zetten
en dat ook geen afmelding hiervoor van haar was ontvangen. Wat betreft het verbod om
deel te nemen aan bepaalde meetings schrijft hij dat het alleen om de teamdag ging en dat
zij tijdens het gesprek uitstraalde dat zij zijn keuze om haar daar niet bij te willen hebben,
accepteerde. Dat hij zou hebben gedreigd met een non-actiefstelling vanwege een klacht
harerzijds, ontkent [naam 3] . Het was hem ook niet duidelijk of zij al een klacht had
ingediend. Verder merkt hij op geen ontwikkelplan van haar te hebben ontvangen, zoals
was afgesproken.
1.1
Bij e-mail van 30 november 2021 schrijft [verweerster] dat zij alle bewijzen heeft
verzameld en er momenteel gesprekken plaatsvinden met het bestuur en dat zij het
oordeel hierover zal moeten afwachten, waarbij zij er vanuit gaat dat het eerlijk zal gaan,
zo niet dan heeft zij nog een lijntje met onze minister Koolmees.
1.11
Op 3 december 2021 mailt [verweerster] aan [naam 4] dat zij een veilige omgeving
voor vrouwen wil realiseren en dat dominant gedrag van leidinggevenden moet worden
aangepakt. Zij vraagt [naam 4] : “
omdat jij onderdeel was van de gesprekken en ook te horen
bent op de tape heb ik een prangende vraag voor je: heb je je laten meeslepen of weet jijonvoldoende van het arbeidsrecht zodat jij niet voor mij kon opkomen?”.Hierop reageert
[naam 4] zich niet te herkennen in het beeld dat door [verweerster] wordt geschetst.
Als [verweerster] op 6 december 2021 mailt dat zij de zaak bij een eerlijk
antwoord van [naam 4] op haar vraag wil laten rusten, reageert [naam 4] wederom zich niet te
herkennen in het geschetste beeld en een andere beleving te hebben van het gesprek van
17 november 2021. Dat zij niet vrijuit zou kunnen spreken, ontkent [naam 4] . [verweerster]
reageert hierop met: “
Je hebt gezegd wat je hebt gezegd. Dit ligt vast op tape. (…)Wat je hebt gezegd is qua arbeidsrecht onrechtmatig en derhalve strafbaar.”
1.12
Op 16 december 2021 mailt [verweerster] aan mw. [naam 6] (hierna [naam 6] , destijds
plaatsvervangend CIO UWV en Hoofd CIO Office en ICT Leveranciersmanagement):
“Ikweet dat je mij hebt geadviseerd om niet tegen [naam 3], aanvulling ktr
) in tegaan omdat hij mij anders kapot zou maken en dat dit ook negatief effect zou hebben opmijn functie. Is dit niet juist de reden om er wel tegen in te gaan?”.Hierop bericht [naam 6] :

ik wil hier niet over mailen. Het woord ‘kapot’ heb ik niet gebruikt. Ik heb wel gezegddat er hiërarchische verhoudingen zijn die dit altijd ingewikkeld maken waardoor mijnadvies was een andere route te kiezen. Als jij mailt en ik niet reageer dan lijkt het alsof ikde tekst letterlijk bevestig, in die situatie moeten we samen niet komen.”
1.13
Op 17 december 2021 heeft [naam 3] [verweerster] nogmaals uitgenodigd voor
een gesprek op 22 december 2021 over de ontstane situatie. Deze uitnodiging doet zij af
als een nieuwe poging haar te domineren en te intimideren.
1.14
Bij e-mail van 22 december 2021 bericht dhr. [naam 1] (hierna: [naam 1] ,
Directeur Uitkeren) aan [verweerster] dat hij heeft vernomen van haar keuze voor
een mediationtraject en van een door haar opgenomen gesprek op 17 november 2021,
waarin volgens haar onrechtmatige en strafbare uitingen door [naam 3] en [naam 4] zijn
gedaan. Hij vraagt haar de opname met hem te delen, mede omdat haar weergave van het
gesprek haaks staat op dat van [naam 3] en [naam 4] en dit een vervolgstap in de weg staat.
Ook heeft hij begrepen dat zij collega’s vraagt haar beeld van [naam 3] te bevestigen en
dat deze collega’s dat als zeer onaangenaam ervaren. Ook haar toonzetting is onacceptabel
aldus [naam 1] . Hierop reageert [verweerster] dat wegens zijn
betrokkenheid de klacht en oplossingen via een andere lijn zullen gaan. Zij voegt hieraan
toe dat ze zijn toonzetting onacceptabel vindt en dat [naam 1] zich in deze kwestie
kan richten tot de Raad van Bestuur of bureau Integriteit. Ook beticht zij hem van het
onrechtmatig kennisnemen van e-mails.
1.15
Bij brief van 23 december 2021 bericht [naam 1] aan [verweerster] dat
zij er kennelijk voor kiest de bandopname niet te delen terwijl dit de aanleiding is voor
ernstige beschuldigingen aan het adres van [naam 3] en [naam 4] en stelt hij verantwoordelijk
te zijn voor een veilige werkomgeving en hij daarom sowieso betrokken is bij de situatie.
Mediation lijkt hem inmiddels een gepasseerd station nu zij iedere oplossingsrichting afwijst
en er voor kiest zelf onderzoek te doen in plaats van het doen van een integriteitsmelding. Om
verdere beschadiging van personen te voorkomen, wordt zij direct vrijgesteld van werk en
kondigt [naam 1] aan dat zal worden gestreefd naar het einde van het dienstverband.
1.16
Bij brief van 3 januari 2021 bericht [verweerster] aan [naam 1] dat zij kennis
heeft genomen van de non-actiefstelling, dat dit volgens haar juristen ongegrond is en dat zij
haar werk daarom zal continueren. Ook schrijft zij een klacht over hem te zullen indienen en
dat zijn handelswijze landelijke bekendheid zal krijgen en onderwerp van gesprek zal zijn in
de nieuwe ministerraad.
1.17
[verweerster] heeft haar dienstverband volgens het UWV inmiddels opgezegd tegen
1 juli 2022.

Verzoek en verweer

2. UWV verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de arbeidsovereenkomst met [verweerster] ex artikel 7:671b lid 1, onderdeel a Burgerlijk Wetboek (BW) op de kortst mogelijke termijn te ontbinden, met veroordeling van [verweerster] in de kosten van het geding en vast te stellen dat aan haar geen transitievergoeding toekomt nu de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] . Subsidiair vraagt UWV het dienstverband te ontbinden op grond van een verstoring van de arbeidsverhouding of de combinatiegrond in de zin van artikel 7: 669 lid 3 sub g respectievelijk sub i BW.
3. Aan dit verzoek legt UWV ten grondslag dat [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld zodat van UWV in redelijkheid niet kan worden verwacht het dienstverband te laten voortduren. [verweerster] heeft zich namelijk zeer dreigend, intimiderend, verwijtend en vijandig opgesteld naar haar leidinggevende en andere collega’s toe en hen beschuldigd van intimidatie en onrechtmatig gedrag, waarvoor zij geen bewijs heeft aangedragen of heeft willen aandragen. Zij is door UWV herhaaldelijk aangesproken op haar conflictueuze houding en gebrek aan zelfreflectie maar dat heeft geen effect gehad. Ook is haar is meermaals coaching aangeboden en is haar een mediationtraject voorgesteld. Zij heeft deze handreikingen echter niet (onvoorwaardelijk) willen aannemen, maar de situatie steeds hoger laten oplopen. Dit past niet bij haar functie als leidinggevende en is in strijd met de bij UWV geldende Gedragscode en de door [verweerster] afgelegde Ambtseed. Ook het betrekken van haar collega’s bij het geschil tussen haar en [naam 3] en het zelf doen van onderzoek binnen UWV is ontoelaatbaar. De door [verweerster] geuite beschuldigingen hebben bovendien een grote impact op de betrokkenen persoonlijk, reden waarom UWV ook geen genoegen wenst te nemen met haar opzegging van het dienstverband per 1 juli 2022 en een beslissing van de kantonrechter op haar verzoek wenst te krijgen. Een en ander kwalificeert tevens als een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding waartoe UWV afdoende pogingen heeft gedaan deze te herstellen, hetgeen niet is gelukt. Hierdoor is de positie van [verweerster] onhoudbaar geworden binnen UWV en is herplaatsing niet aan de orde.
4. [verweerster] heeft een verweerschrift ingediend. Hierin stelt zij met pesterijen te zijn geconfronteerd nadat zij [naam 1] had aangesproken op de onrechtmatigheid van het meelezen van haar e-mails. Ook is het onrechtmatig dat zij moest solliciteren op haar eigen baan. Na haar sollicitatie had zij volgens haar leidinggevende opeens coaching nodig en kreeg zij van hem alleen zijn weergave en mening over de tussen hen gevoerde gesprekken. Toen zij dat aankaartte kreeg zij te horen dat zij haar toonzetting moest aanpassen, hetgeen er op duidt dat kritiek niet geleverd mag worden. Zij heeft deze verstoring van de arbeidsverhouding niet veroorzaakt en heeft enkel gereageerd op onterechte zaken, waarbij de heren elkaar de hand boven het hoofd houden. Door de eenzijdige weergave van de gesprekken, heeft zij besloten een opname te maken van het gesprek op 17 november 2021. Tijdens dit gesprek is haar verboden met collega’s te praten en op meetings aanwezig te zijn. Na [naam 3] hiermee te hebben geconfronteerd kreeg zij te horen dat zij daarmee zelf zou hebben ingestemd, hetgeen niet het geval is. Toen begon de oorlog, waarbij [naam 3] meermaals volledig uit zijn dak is gegaan en haar dreigde met ontslag. Zij heeft toen een klacht ingediend bij de Raad van Bestuur, nu het integriteitsbureau onder het personeel niet goed te boek staat. Na een goed gesprek met mw. [naam 7] van de Raad van Bestuur en [naam 8] van Integriteit, die zeiden haar te zullen helpen, is haar mediation in overweging gegeven. Daarbij is echter [naam 1] gevraagd dit proces te begeleiden, terwijl zij zich bij hem juist onveilig voelde nu hij geen enkele tegenspraak duldt. Hij heeft haar ook direct een dreigbrief gestuurd en heeft hij haar zonder haar instemming vrijgesteld van werk. [verweerster] wenst haar achtergebleven collega’s een veilige werkomgeving toe waar geen ruimte is voor intimidatie jegens vrouwen en het ongeoorloofd lezen van e-mails en waar je gewoon op meetings mag komen zonder bang te hoeven zijn voor je leidinggevende. [verweerster] heeft inmiddels een klacht ingediend bij de verantwoordelijk minister, want als iedereen zijn mond houdt, blijft het zo, aldus het verweerschrift.

Beoordeling

Inleidende opmerkingen

5. Allereerst wordt geconstateerd dat van een opzegverbod niet is gebleken.
6. Verder is van belang dat uit artikel 7:671b lid 1 jo 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub c tot en met i BW en herplaatsing van [verweerster] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Dit zal hierna worden beoordeeld.
7. Waar UWV haar motivatie voor het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op een zitting heeft willen toelichten, geldt dat niet voor [verweerster] . Zij ziet het nut daarvan niet meer in en wenst ook niet meer met intimidaties zijdens UWV geconfronteerd te worden. Deze opstelling van [verweerster] maakt een zorgvuldig gewogen oordeel, waarin beide kanten van het verhaal zo volledig mogelijk worden belicht, lastig, mede omdat haar verweer de nodige vragen oproept en het bewijs dat zij stelt te hebben van de door haar geuite beschuldigingen door haar niet in het geding is gebracht. Haar afwezigheid op de mondelinge behandeling wordt bovendien ook niet begrepen nu uit het verweerschrift volgt dat [verweerster] zeer verbolgen is over de eenzijdige weergave door UWV van de ontstane situatie en zij in haar e-mails ook meermaals heeft aangegeven de kwestie publiekelijk te willen uitvechten. Dat zij bang zou zijn voor nieuwe intimidaties door UWV, zoals zij lijkt te suggereren, komt niet geloofwaardig voor nu dit haar eerder er ook niet van heeft weerhouden hiertegen fel van leer te trekken.
8. Wat hiervan ook zij, de zaak zal noodgedwongen worden beoordeeld op de door partijen overgelegde stukken zonder dat er de mogelijkheid is geweest [verweerster] te bevragen over wat zij met bepaalde uitingen in haar e-mails precies heeft bedoeld en wat volgens haar tussen partijen is voorgevallen. Dat haar standpunt mogelijk verkeerd wordt begrepen, komt voor haar rekening en risico.
9. Tot slot wordt vooraf nog opgemerkt dat geen van partijen informatie heeft verschaft over de afhandeling van de door [verweerster] bij de Raad van Bestuur en/of bureau Integriteit ingediende klacht jegens [naam 3] , [naam 4] en mogelijk ook [naam 1] , hetgeen het navolgend oordeel wellicht onvolledig maakt.
Primaire grond, (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten door [verweerster]
10. UWV heeft verzocht om een principieel oordeel over het volgens haar ernstig verwijtbare gedrag van [verweerster] dat zich heeft voorgedaan. Daarbij stelt UWV dat de ernstige aantijgingen door [verweerster] aan het adres van een aantal personen binnen UWV de betrokkenen ook persoonlijk heeft beschadigd.
10. Het verweer van [verweerster] komt er in de kern op neer dat zij ten strijde is getrokken tegen intimiderend, dominant en onrechtmatig gedrag jegens haar (en andere vrouwen) van, zo begrijpt de kantonrechter, vooral haar direct leidinggevende [naam 3] . Zij lijkt daarbij ook andere misstanden binnen UWV te willen betrekken, zoals een onder het personeel als onbetrouwbaar te boek staand bureau Integriteit en een in haar ogen onrechtmatige gevoerde sollicitatieprocedure. Haar gedrag zou, zo begrijp de kantonrechter haar, niet anders dan een logische reactie zijn op het verwijtbaar gedrag van meerdere bij UWV werkzame personen.
10. Daar waar het UWV haar verwijten aan het adres van [verweerster] echter handen en voeten heeft gegeven met diverse e-mails waarin [verweerster] haar beschuldigingen heeft geuit en de reacties daarop van de betrokken personen als [naam 3] , [naam 4] , [naam 1] en [naam 6] , wordt [verweerster] maar zelden concreet over wat haar nu precies is aangedaan.
10. Zo beticht zij [naam 3] in november 2021 - naar aanleiding van een gesprek op 1 november 2021 waarin onder meer haar ontwikkelpunten met hem en [naam 4] zijn besproken en haar is verteld dat zij door haar manier van communiceren op dat moment geen gesprekspartner meer was binnen het directieteam - dat sprake is van slecht management, machtsmisbruik, het verdraaien van de waarheid en dat hij degene is die coaching nodig heeft in plaats van haar, echter zonder dit van enige inhoudelijke toelichting te voorzien. Hoewel hiervoor in het verslag van dit gesprek geen directe rechtvaardiging kan worden gevonden, lijkt dit gesprek het startsein voor [verweerster] te zijn geweest om, althans per e-mail, de strijd met [naam 3] aan te binden. Op het door UWV ingebrachte verslag van het gesprek heeft [verweerster] geen formele aanvullingen of bezwaren gemaakt.
10. Ook na het gesprek op 17 november 2021, waarin in de ogen van [verweerster] opnieuw sprake is geweest van intimidaties en zelfs strafbare gedragingen door [naam 3] en [naam 4] , is maar moeilijk te begrijpen wat een dergelijke felle reactie bij haar heeft veroorzaakt. Uit het gespreksverslag - wederom de enige bron nu [verweerster] de door haar gemaakte opname van het gesprek niet in het geding heeft gebracht - lijkt niet anders te volgen dan dat met haar wederom is gesproken over haar conflictueuze manier van communiceren waardoor de verhoudingen tussen hem en haar inmiddels op scherp staan. Dat [naam 3] haar daarom heeft voorgehouden het verstandig te vinden dat zij de dag erna niet op de teamdag aanwezig is of hierover met collega’s spreekt, lijkt daarbij vooral ingegeven om verdere escalatie te voorkomen.
10. Of [verweerster] in dit gesprek een duidelijk tegengeluid op deze punten heeft gegeven zoals zij hierna zal schrijven, volgt uit het verslag niet zonder meer. Ze lijkt het advies van [naam 3] om niet naar de teamdag te gaan op dat moment te accepteren. Hetzelfde geldt voor het verzoek de situatie niet met anderen te bespreken.
10. Dat het gesprek op deze punten geheel anders is gelopen, zoals zij stelt, heeft [verweerster] in deze procedure of in een stadium daarvoor niet aannemelijk gemaakt, laat staan aangetoond.
10. Zoals gezegd is ook dit gesprek aanleiding voor [verweerster] hard om zich heen te slaan en te dreigen met stappen tegen [naam 3] in samenwerking met ‘haar juridisch team’ waarbij zij het nodig vindt erbij te vermelden dat ‘haar specialisten’ ook het vertrek van [naam 9] en [naam 10] bij de politie hebben bewerkstelligd en dat zij de kwestie ook in de ministerraad kan agenderen. Niettemin beschuldigt zij [naam 3] van een agressieve houding en dreigementen.
10. Waar [naam 3] vervolgens nog de moeite neemt haar uit te leggen wat zijn beweegredenen waren en wat hij op 17 november 2021 heeft bedoeld met zijn aan haar gerichte ‘verbod’ op de teamdag aanwezig te zijn en over de zaak met anderen te spreken, reageert [verweerster] slechts met de mededeling dat haar juridisch adviseurs zullen bekijken of hij nog als haar leidinggevende kan optreden. Dit getuigt niet alleen van een weinig realistische kijk op de hiërarchische verhoudingen, maar haar beschuldigingen blijven opnieuw van directe actie en onderbouwing verstoken, waardoor het op dat moment niet meer dan loze dreigementen zijn.
10. Op de handreiking van [naam 3] om - ongeacht of [verweerster] een klacht tegen hem indient - door middel van mediation uit de impasse te komen, wordt door haar niet ingegaan. Wel neemt zij uiteindelijk vervolgstappen door leden van de Raad van Bestuur en/of bureau Integriteit over de situatie in te lichten, maar wat daarvan uiteindelijk wordt en of deze personen haar geheel of gedeeltelijk kunnen volgen in haar zienswijze, is de kantonrechter dus niet bekend. De door [verweerster] gezochte bevestiging van haar gelijk bij [naam 4] en later [naam 6] , heeft zij in ieder geval niet verkregen, nu deze personen hiervan niet gediend zijn, althans de situatie toch anders beoordelen dan zij.
10. Tot slot leidt ook de bemoeienis van [naam 1] op 22 december 2021 niet tot bezinning bij [verweerster] en op zijn verzoek de opname van het gesprek van 17 november 2021 met hem te delen, gaat zij niet in. Wel beschuldigd zij hem van het onrechtmatig meelezen van e-mails (die, naar de kantonrechter aanneemt, vrijwillig door de geadresseerden aan [naam 1] ter beschikking zullen zijn gesteld). Dat dit uiteindelijk leidt tot een non-actiefstelling waarvan [verweerster] (wederom zonder enige juridische onderbouwing) stelt dat zij daarmee behoort in te stemmen, acht de kantonrechter gelet op de situatie nog de enige mogelijkheid voor UWV als werkgever om de rust op de werkvloer te bewaren en haar medewerkers te beschermen voor verdere beschadiging, ook [verweerster] zelf.
10. Alles overziend, zijn de verwijten die UWV [verweerster] maakt terecht. Zij heeft jegens (vooral) [naam 3] ernstige beschuldigingen geuit en hem diverse keren gedreigd met het in samenwerking met ‘haar juridisch team’ en zelfs ‘onze minister’ bewerkstelligen van zijn ontslag zonder die stappen vervolgens ook direct te nemen. Door het vermeende bewijs voor haar beschuldigingen voor UWV achter te houden, het gesprek met [naam 3] te vermijden en evenmin mee te werken aan mediation, heeft zij het conflict bovendien onnodig doen escaleren, te meer nu zij heeft gepoogd ook anderen bij de situatie te betrekken. De pogingen van [naam 3] om de rust te bewaren door aan te geven dat hij het niet verstandig vond dat zij op de teamdag van 18 november 2021 zou verschijnen en met andere collega’s over de gerezen problemen zou spreken en daarbij uiteindelijk ook de mogelijkheid van non-actiefstelling heeft geopperd, worden, anders dan [verweerster] , in deze context ook geenszins als onrechtmatig beoordeeld. Na haar e-mails die volgden op het gesprek van 1 november 2021 was immers sprake van een arbeidsconflict, waarbij UWV, althans [naam 3] , begrijpelijkerwijs wil voorkomen dat dat conflict openlijk op de werkvloer wordt uitgevochten.
10. De aan [verweerster] gemaakte verwijten worden bovendien als zodanig ernstig bestempeld dat de arbeidsovereenkomst met directe ingang zal worden beëindigd, zonder dat aan haar enige vergoeding zal worden toegekend. Hierbij speelt een rol dat zij binnen UWV een leidinggevende positie bekleedt waarin van haar verwacht mag worden dat zij een meer dan gemiddeld oog heeft voor de belangen van de organisatie als geheel en zich bewust is van de effectiviteit van haar handelen en de impact daarvan op anderen. Dit lijkt [verweerster] geheel uit het oog te zijn verloren.
10. Dat er zich binnen een organisatie als UWV misstanden van uiteenlopende aard voordoen, zoals [verweerster] lijkt te willen aantonen met een drietal anonieme verklaringen die overigens niet toegespitst zijn op de onderhavige kwestie, maakt dit oordeel niet anders. Misstanden moeten worden aangepakt, maar de manier waarop [verweerster] gemeend heeft dat te moeten doen, is niet alleen heilloos maar ook laakbaar gebleken nu zij personen daarbij moedwillig heeft gepoogd te beschadigen.
10. Nu op verzoek van UWV de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden en geen vergoeding wordt toegekend, hoeft geen termijn te worden bepaald waarin UWV het verzoek kan intrekken.
10. Nu geoordeeld is dat de arbeidsovereenkomst door ernstig verwijtbaar handelen door van [verweerster] moet worden beëindigd, wordt zij in de proceskosten veroordeeld.

BESLISSING

De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van heden;
bepaalt dat aan [verweerster] geen transitievergoeding toekomt;
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, tot op heden begroot op € 498,- aan salaris van de gemachtigde.
veroordeelt [verweerster] in de na deze uitspraak ontstane kosten ad € 62,- voor zover verschuldigd inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Kraak, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2022 in aanwezigheid van de griffier.
De griffier
De kantonrechter