ECLI:NL:RBAMS:2022:8406

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
C/13/716340 / FA RK 22-2328
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om kinderalimentatie met betrekking tot minderjarige, beoordeling van behoefte en bijdrage door de rechtbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 oktober 2022 een beschikking gegeven in een alimentatiekwestie tussen een vrouw en een man, die een affectieve relatie hebben gehad en samen een minderjarige hebben. De vrouw, wonende in Suriname, verzocht de rechtbank om de man te verplichten een maandelijkse bijdrage van € 250,- te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind, met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2021. De man verweerde zich tegen dit verzoek en stelde dat de door de vrouw opgevoerde behoefte van het kind onrealistisch was, gezien zijn en haar inkomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 september 2022 werd de vrouw via beeldbellen gehoord, samen met haar advocaat, terwijl de man en zijn advocaat ook aanwezig waren.

De rechtbank heeft de financiële situatie van beide partijen in 2021 als uitgangspunt genomen voor de beoordeling van de behoefte van de minderjarige. De vrouw had een inkomen van omgerekend € 68,62 per maand, terwijl de man in dat jaar een winst uit onderneming van € 8.760,- had. De rechtbank oordeelde dat de door de vrouw gestelde behoefte van € 295,- per maand voor de minderjarige niet aannemelijk was, vooral gezien de lage inkomens in Suriname en de financiële situatie van de vrouw. De rechtbank besloot dat de man, die altijd vrijwillig had bijgedragen, een bijdrage van € 100,- per maand zou blijven betalen, wat de rechtbank redelijk achtte gezien de omstandigheden.

De rechtbank wees het verzoek van de vrouw om een hogere bijdrage af en bepaalde dat de bijdrage per heden ingaat, zonder terugwerkende kracht. De kosten van de procedure werden voor elk van de partijen gedragen. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door mr. L. van Berkum, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E. Meijer, griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/716340 / FA RK 22-2328 (LB TM)
Beschikking van 14 oktober 2022 betreffende vaststelling van alimentatie
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 1] (Suriname),
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A. Tariki te Arnhem,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A.J. van Ommeren te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek van de vrouw, ingekomen op 13 april 2022;
- het verweerschrift van de man, ingekomen op 27 mei 2022;
- producties 6 en 7 van de vrouw, ingekomen op 25 juli 2022;
- productie 8, 9 en 10 van de vrouw, ingekomen op 19 september 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 september 2022.
Gehoord zijn: de vrouw vanuit Suriname via beeldbellen, haar advocaat en de man en zijn advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit die relatie is geboren :
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2016;
2.2.
De minderjarige woont vanaf zijn geboorte met de vrouw in Suriname. De man woont om en om in Nederland en Suriname. Hij verblijft gemiddeld 3 á 4 maanden per jaar in Nederland voor werk en verblijft dan de rest van het jaar in Suriname.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Het verzoek
3.1.1.
De vrouw verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man met ingang van 1 mei 2021 met een bedrag van € 250,- per maand zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bijdrage, met ingang van een in goede justitie te bepalen datum.
3.2.
Het verweer
De man verweert zich tegen het verzoek van de vrouw.

4.De beoordeling

4.1.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.1.
De rechtbank is op grond van artikel 3 van de Alimentatieverordening bevoegd van het geding kennis te nemen nu de man in Nederland zijn hoofdverblijfplaats heeft.
4.1.2.
Op grond van artikel 4 lid 3 van het Haagse Protocol van 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen is het Nederlandse recht van toepassing.
4.2.
Inhoudelijke beoordeling
4.2.1.
De behoefte
Partijen zijn in 2021 uit elkaar gegaan en daarom zal worden uitgegaan van de financiële situatie van partijen in dit jaar om te bepalen wat de behoefte is.
Ter onderbouwing van de behoefte van [minderjarige] is van de kant van de vrouw een behoeftelijst overgelegd van de boodschappen en overige kosten die zij maandelijks voor hem maakt. Hieruit zou volgen dat zijn behoefte € 295,- maand bedraagt, na omzetting van Surinaamse Dollars (SRD) naar euro’s. Tevens geeft de vrouw aan dat deze behoefte in lijn is met de bijdrage die de man haar betaalde toen zij nog samen waren.
De man voert verweer tegen de gestelde hoogte van de behoefte.
De man geeft aan dat, gezien de hoogte van het inkomen van de vrouw, de door haar verzocht bijdrage viermaal haar inkomen is, wat niet kan kloppen. De man geeft daarnaast aan dat zijn oude bijdrage aan de vrouw van € 240,- per maand grotendeels werd verstrekt voor de kosten van de vaste lasten van zijn huis, waarin de vrouw woonde en voor haar eigen levensonderhoud.
De rechtbank overweegt als volgt. In het licht van het feit dat de vrouw zelf een inkomen heeft van
omgerekend € 68,62 per maand, komt de door de vrouw gestelde behoefte van [minderjarige] de rechtbank zeer onwaarschijnlijk voor. Mede in het licht van het gemotiveerde verweer van de man, over onder meer de gemiddelde inkomens in Suriname, is het voor de rechtbank ondenkbaar dat de behoefte van [minderjarige] op een dergelijk hoog niveau zou liggen, zelfs als de man in de afgelopen jaren het inkomen van de vrouw heeft verhoogd met bijdrages vanuit Nederland. Deze bijdrages hebben namelijk mede gezien op de vaste lasten van de woning in Suriname en het levensonderhoud van de vrouw zelf. Enkel een beperkt deel van de bijdrage is bedoeld geweest om in de behoefte van [minderjarige] te voorzien.
De rechtbank zal de vrouw daarom niet volgen in de behoefte zoals die volgt uit de behoeftelijst.
Bij gebreke van subsidiaire stellingen van de kant van de vrouw over de behoefte kan de rechtbank deze derhalve niet vaststellen en zou hieruit de conclusie kunnen volgen dat de rechtbank geen bijdrage kan vaststellen die in verhouding staat tot de behoefte.
Nu de man echter ter zitting heeft aangeboden om het tot op heden voor [minderjarige] betaalde bedrag van
€ 100,- per maand te willen blijven betalen, zal de rechtbank dit bedrag als bijdrage bepalen. De rechtbank is van oordeel dat [minderjarige] hiermee niet tekort wordt gedaan.
Als namelijk gekeken wordt naar het inkomen van de vrouw zoals hiervoor vernoemd, en het inkomen van de man zoals dat blijkt uit de stukken zoals door hem in het geding gebracht, zijnde in 2021
€ 8.760,- aan winst uit onderneming en in 2020 € 20.541,- aan verzamelinkomen, zal de behoefte van [minderjarige] in 2021 en ook per heden niet boven deze bijdrage uitstijgen.
4.2.2.
Gezien het debat van partijen, het gegeven dat de vrouw haar verzoek onvoldoende heeft onderbouwd, dat de man in verhouding tot de levensstandaard van [minderjarige] een ruime bijdrage betaalt en dit vrijwillig ook altijd heeft betaald ziet de rechtbank geen aanleiding om de bijdrage met terugwerkende kracht in te laten gaan. De rechtbank acht het redelijk dat de bijdrage per heden ingaat.
4.3.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
4.4.
Daarom wordt als volgt beslist.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1. -
bepaalt dat de man € 100,- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige, met ingang van heden, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Berkum, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.E. Meijer, griffier, op 14 oktober 2022. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).