Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 25 oktober 2021, met producties,
- de akte wijziging van eis en overlegging producties,
- de akte nadere toelichting substantiëringsplicht en overlegging producties,
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- het tussenvonnis van 15 juni 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald, en
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 24 november 2022, met de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
13.Geschillenregeling
Mexican shoot-out). Na uitleg van die methode heeft DE het voorstel afgewezen, omdat het DE geen gelijke kansen biedt vanwege de veel ruimere financiële mogelijkheden van JJS. Naar aanleiding van die zitting stuurde Schyns een e-mail op 3 juli 2020 aan Bakker en Vissers, waarin voor zover van belang het volgende staat:
Mexican shoot-outis, toen het ging over de mogelijkheid van een minnelijke regeling, wederom door de bindend adviseurs genoemd en wederom door DE van de hand gewezen. Namens DE is betoogd dat een derde arbiter benoemd moet worden.
shoot-out, die bovendien ongeschikt is omdat JJS over meer financiële middelen beschikt.
3.Het geschil
in conventie
Mexican shoot-outverordonneerd, zonder de gedragingen van partijen te waarderen en zonder een debat plaats te laten vinden over de feiten en omstandigheden die rechtens relevant zijn in het kader van de toebedeling van de aandelen in SWI en SE.
Mexican shoot-outte verordonneren, terwijl dat niet in lijn was met het verloop van het processuele debat en met hetgeen partijen met het oog op dat debat mochten verwachten. Partijen hebben in de procedure ook onvoldoende gelegenheid gekregen om de gunstige aspecten van de zaak naar voren te brengen. Ook hebben de bindend adviseurs meermaals contact gehad met deskundigen zoals De Wit, ook na het uitbrengen van het waarderingsrapport, zonder dat partijen hierbij betrokken waren en zonder dat zij op de hoogte zijn gesteld van hetgeen de bindend adviseurs met de deskundigen bespraken.
4.De beoordeling
in conventie
Partijen onvoldoende feiten en omstandigheden (hebben) aangevoerd om in deze fase van de Bindendadviesprocedure een toedeling van de aandelen in SWI en SE aan één der Partijen te rechtvaardigen”.Deze overweging wordt met name onderbouwd door de constatering dat de verwijten die partijen elkaar maken
“onvoldoende onderbouwd en/of aannemelijk gemaakt en/of overtuigend in de ogen van de Bindend adviseurs”zijn
“dat ze dermate ernstig zijn om naar de maatstaf van redelijkheid en billijkheid tot een keuze te leiden voor de ene of de andere partij als het gaat om een toedeling van de aandelen”. Die constatering is op zich niet verrassend, aangezien de bindend adviseurs partijen niet in de gelegenheid hebben gesteld die verwijten schriftelijk aan te voeren en ter zitting toe te lichten. De daarop volgende beslissing om dat debat niet te voeren en niet zelf te bepalen aan wie de aandelen worden toebedeeld, maar deze over te laten aan partijen door middel van een
Mexican shoot-outis een verrassingsbeslissing, die in deze fase buiten de opdracht viel. Het debat binnen de opdracht was immers niet gevoerd, laat staan voltooid. Binnen de opdracht hadden de bindend adviseurs eerst moeten onderzoeken welke argumenten partijen aandroegen voor een beslissing van de bindend adviseurs over toedeling van de aandelen. Zij hadden die argumenten kunnen beoordelen aan de hand van de door de partijen genoemde wetsartikelen of – waar zij verwachtten dat die niet tot een beslissing zouden leiden – op grond van andere criteria die de bindend adviseurs aan partijen hadden kunnen voorhouden. Dat alles is niet gebeurd. Het overlaten van de beslissing aan een
Mexican shoot-outpast ook niet in een procedure waarin de eerste fase gewijd was aan de vaststelling van een prijs waarvoor de aandelen door de ene partij aan de andere geleverd zouden worden. Een prijsvaststelling is immers irrelevant, wanneer beide partijen (elk 50% aandeelhouder) in een gesloten bieding zelf het bod bepalen dat zij uitbrengen. En dat geldt temeer wanneer één van beide partijen herhaaldelijk heeft aangegeven deze methode voor haar niet aanvaardbaar was, omdat partijen daarin geen gelijke kansen hadden vanwege de ongelijkheid in financiële middelen. Zij zou slechts binnen de opdracht kunnen vallen, wanneer een beslissing over de toedeling door de bindend adviseurs zelf op grond van door partijen aangedragen argumenten onmogelijk was en gemotiveerd kon worden waarom die methode wel passend was. Een poging tot beslissing over de toedeling is niet – voor partijen kenbaar – ondernomen en enige motivering waarom de gekozen methode passend was (ondanks de bezwaren ertegen van DE) ontbreekt in het bindend advies.
vooralsnoggeen
behoeftebestaat aan benoeming van een derde bindend adviseur. Daar staat niet dat partijen
afzienvan het recht benoeming van een derde adviseur te eisen. Ook de later volgende zinsnede dat wanneer het niet lukt partijen tot overeenstemming te brengen alsnog conform het bepaalde in artikel 13 van de aandeelhoudersovereenkomsten bindend advies volgt, is met die strekking in strijd omdat artikel 13 nu juist drie bindend adviseurs vereist. Evenmin is duidelijk wat de status is van de bij dezelfde passage genoemde uitlating van partijen over het al dan niet benoemen van de derde adviseur en in hoeverre de adviseurs aan die uitlating zijn gebonden. Dat die bevestiging in elk geval aan de zijde van DE niet werd begrepen als een afstand van de derde bindend adviseur voor de gehele procedure, volgt ook uit het feit dat Bakker gedurende de procedure meerdere malen heeft verzocht een derde adviseur te benoemen (waaronder tijdens de derde mondelinge behandeling). Kennelijk verkeerde hij in de veronderstelling dat dat de vervolgstap was, wanneer geen onderlinge overeenstemming werd bereikt. Aan de letterlijke tekst van de bevestiging van 3 juli 2020 mag bovendien niet teveel waarde worden toegekend, omdat Bakker ter zitting heeft verklaard en door JJS niet betwist is, dat de bindend adviseurs aan het einde van de eerste mondelinge behandeling hebben gevraagd geen commentaar te leveren op de e-mail met de bevestiging van de procesafspraken. Dit om discussies over details te voorkomen. Om die reden heeft Bakker zijn commentaar op de mail van 3 juli 2020 beperkt tot de zijns inziens essentiële opmerking dat de waardering niet alleen op SWI maar ook op SE betrekking moest hebben. Ook de opmerking in de email van Bakker van 11 februari 2021 (2.14) kan niet gelezen worden als een afstand van recht, aangezien deze betrekking had op de gang van zaken bij de (voorbereiding van) de derde mondelinge behandeling. Ook gezien de context, waaronder het pleidooi van Bakker op de derde mondelinge behandeling voor de benoeming van een derde arbiter, kan deze enkele opmerking niet gelezen worden als een ondubbelzinnige afstand van recht. Daar komt onder de hier gegeven omstandigheden bij dat niet goed is in te zien waarom de bindend adviseurs afzagen van de benoeming van een derde adviseur die (i) contractueel vereist was, (ii) in elk geval door een van de partijen uitdrukkelijk gewenst en (iii) voor samenstelling van dit soort beslissingscolleges oneven aantallen op goede gronden gebruikelijk is. Dit is des te prangender waar de bindend adviseurs vervolgens beslissen tot een wijze van verdeling waar juist de partij die meermaals uitdrukkelijk vroeg om aanwijzing van een derde adviseur, zich uitdrukkelijk tegen verzet had, zonder te motiveren - onder meer - waarom dat verzet geen effect sorteerde.
Mexican shoot-outde overhand zou kunnen krijgen. Aan het nadeelvereiste is daarmee voldaan.
€ 7.998,00(2,0 punten × tarief € 3.999)