ECLI:NL:RBAMS:2022:8348

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 245
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet-ontvankelijk verklaard bezwaar tegen WOZ-waarde vaststelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, eigenaar van een woning in Amsterdam, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 1.009.000,- voor het kalenderjaar 2020. De heffingsambtenaar had in zijn uitspraak op bezwaar van 10 januari 2022 het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser niet binnen de wettelijke termijn van zes weken bezwaar had gemaakt. Eiser stelde echter dat hij de aanslag niet had ontvangen en pas op 27 maart 2021, na navraag, een kopie van de aanslag had ontvangen.

De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de aanslag op de voorgeschreven wijze bekend was gemaakt. Hierdoor was het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak en droeg de heffingsambtenaar op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat de heffingsambtenaar het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- moest vergoeden en dat de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser werd veroordeeld tot een bedrag van € 1.518,-.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste bekendmaking van aanslagen en de mogelijkheid voor eisers om bezwaar te maken, zelfs als de termijn is verstreken, mits zij kunnen aantonen dat zij de aanslag niet hebben ontvangen. De rechtbank heeft hiermee de rechtsbescherming van de eiser gewaarborgd en de heffingsambtenaar aangespoord tot zorgvuldiger handelen in de toekomst.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/245

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

( [gem. eiseres] ),
en

De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft in de beschikking van 29 februari 2020 (hierna: de aanslag) de WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres] te Amsterdam (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 1.009.000,-. In hetzelfde document heeft de heffingsambtenaar ook de aanslag onroerende zaakbelasting 2020 bekendgemaakt.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 10 januari 2022 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 3 augustus 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon] , als waarnemer van de gemachtigde. De heffingsambtenaar is verschenen in de persoon van mr. P.E.H.A. Ingenhou, vergezeld door [persoon 2] , taxateur.

Overwegingen

1. Eiser is eigenaar van de woning. Met de aanslag is de WOZ-waarde van de woning vastgesteld en de onroerende zaakbelasting bekendgemaakt.
2. Eiser heeft hiertegen op 2 april 2021 bezwaar gemaakt. Met de bestreden uitspraak is het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser niet binnen de wettelijke termijn van zes weken bezwaar heeft gemaakt.
3. Eiser stelt dat hij de aanslag niet heeft ontvangen. Eiser is pas bekend geworden met de aanslag nadat hij navraag heeft gedaan bij de heffingsambtenaar omdat er geld van zijn rekening werd afgeschreven. Op 27 maart 2021 is aan eiser een kopie van de aanslag gestuurd.
4. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [1] De termijn van zes weken vangt aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de aanslag. [2] Aangezien eiser stelt dat hij de aanslag niet heeft ontvangen dient de rechtbank te beoordelen of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de aanslag op de voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt.
5. In het verweerschrift heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat hij niet aannemelijk kan maken dat de aanslag op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. De rechtbank is daarom met de heffingsambtenaar van oordeel dat, nu hij de verzending van de aanslag niet aannemelijk heeft gemaakt, het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak. De heffingsambtenaar zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de heffingsambtenaar aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
  • draagt de heffingsambtenaar op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 september 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.