In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, eigenaar van een woning in Amsterdam, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 1.009.000,- voor het kalenderjaar 2020. De heffingsambtenaar had in zijn uitspraak op bezwaar van 10 januari 2022 het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser niet binnen de wettelijke termijn van zes weken bezwaar had gemaakt. Eiser stelde echter dat hij de aanslag niet had ontvangen en pas op 27 maart 2021, na navraag, een kopie van de aanslag had ontvangen.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de aanslag op de voorgeschreven wijze bekend was gemaakt. Hierdoor was het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak en droeg de heffingsambtenaar op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat de heffingsambtenaar het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- moest vergoeden en dat de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser werd veroordeeld tot een bedrag van € 1.518,-.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste bekendmaking van aanslagen en de mogelijkheid voor eisers om bezwaar te maken, zelfs als de termijn is verstreken, mits zij kunnen aantonen dat zij de aanslag niet hebben ontvangen. De rechtbank heeft hiermee de rechtsbescherming van de eiser gewaarborgd en de heffingsambtenaar aangespoord tot zorgvuldiger handelen in de toekomst.