Uitspraak
[opgeëiste persoon] ,
Binnen die situatie is niet langer de IRK bevoegd te oordelen op een verzoek tot schorsing van de detentie maar de minister als uitvoerder van de executie van de Belgische straf in Nederland”.
Rechtbank Amsterdam
Op 12 september 2022 heeft de opgeëiste persoon een verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie ingediend bij de Rechtbank Amsterdam. Dit verzoek volgde op een eerdere beslissing van de raadkamer van 19 augustus 2022, waarin het verzoek tot schorsing niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft in die beslissing overwogen dat de internationale rechtshulpkamer (IRK) niet langer bevoegd was om te oordelen over schorsingsverzoeken, omdat de Belgische straf op 14 juni 2022 formeel was overgenomen door de minister van justitie. De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. M.A.W. Nillesen, betwistte de eerdere beslissing en voerde aan dat de tenuitvoerlegging van de Belgische straf al op 6 april 2022 was begonnen. Hij stelde dat de rechtbank nog steeds bevoegd was om het verzoek te behandelen en dat het verzoek ontvankelijk was.
De rechtbank heeft het verzoek op 16 september 2022 behandeld, waarbij de officier van justitie en de opgeëiste persoon aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat de rechtbank niet bevoegd was om het verzoek te behandelen, omdat het een verkapt appel betrof op de eerdere beslissing. De rechtbank concludeerde dat het verzoek feitelijk een herhaling was van het eerder niet-ontvankelijk verklaarde verzoek en dat de opgeëiste persoon de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen had laten liggen. De rechtbank stelde vast dat de tenuitvoerlegging van de Belgische straf inmiddels was begonnen, waardoor de opgeëiste persoon niet langer in overleveringsdetentie verkeerde. Gezien deze omstandigheden verklaarde de rechtbank zich onbevoegd om het schorsingsverzoek te behandelen.