ECLI:NL:RBAMS:2022:8302

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
13-733016-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring bedrieglijke bankbreuk met vrijspraak voor weigeren inlichtingen als bestuurder van failliete rechtspersoon

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1995, die als bestuurder van een failliete rechtspersoon, [B.V.], wordt beschuldigd van bedrieglijke bankbreuk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 2 april 2015 tot en met 11 mei 2015 niet heeft voldaan aan de verplichtingen om een administratie te voeren en te bewaren, wat heeft geleid tot benadeling van de schuldeisers. De verdachte was niet aanwezig tijdens de zitting op 10 juni 2022, waar de officier van justitie, mr. A. Lobregt, de vordering heeft gedaan. De rechtbank heeft de tenlastelegging in twee feiten verdeeld: feit 1 betreft het niet voeren van de administratie, en feit 2 betreft het weigeren van inlichtingen. De rechtbank heeft feit 2 niet bewezen verklaard en de verdachte daarvan vrijgesproken, omdat niet kon worden vastgesteld dat de oproep van de curator de verdachte heeft bereikt. Feit 1 werd echter bewezen verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de kans dat de schuldeisers benadeeld zouden worden door zijn handelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, wat in overeenstemming is met de ernst van het bewezen geachte en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar vergelijkbare zaken en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/733016-17
Datum uitspraak: 24 juni 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1995,
zonder vaste woon- en verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 10 juni 2022. Verdachte was daarbij niet aanwezig. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Lobregt. De zaak van verdachte is tegelijk op zitting behandeld met die tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (parketnummer 13/733015-17) en [medeverdachte 2] (parketnummer 13/733017-17). De rechtbank doet vandaag in alle zaken uitspraak.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er onder 1 van beschuldigd dat hij in de periode van 2 april 2015 tot en met 14 januari 2016 in Amsterdam als bestuurder van de met ingang van 14 juli 2015 failliet verklaarde rechtspersoon [B.V.] (hierna: de BV) samen met anderen ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers opzettelijk niet de verplichte administratie heeft gevoerd, bewaard en tevoorschijn gebracht en/of dat aan hem te wijten is dat in de periode van 2 april 2015 tot en met 14 januari 2016 die administratie niet gevoerd, bewaard en tevoorschijn gebracht is. Subsidiair is ten laste gelegd dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het plegen van deze strafbare feiten door de rechtspersoon.
Als feit 2 is ten laste gelegd dat verdachte in de periode van 14 juli 2015 tot en met 14 januari 2016 als bestuurder van de met ingang van 14 juli 2015 failliet verklaarde BV heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven, zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven en/of opzettelijk verkeerde inlichtingen heeft gegeven.
De tenlastelegging staat in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt de tenlastegelegde feiten bewezen. Voor feit 1 geldt dat verdachte als bestuurder geen administratie heeft gevoerd, bewaard of tevoorschijn gebracht. Hij moet zich bewust zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat de schuldeisers hierdoor zouden worden benadeeld en heeft die aanmerkelijke kans ook aanvaard. Dat verdachte dit samen met anderen gedaan heeft kan niet bewezen worden. Feit 2 kan bewezen worden omdat verdachte had moeten weten dat hij inlichtingen moest geven als het bedrijf failliet zou gaan. Dat hij spoorloos of niet bereikbaar was of geen verzoek heeft ontvangen ontslaat hem niet van die plicht.
3.2.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 22 maart 2000 is [B.V.] opgericht. Van 17 augustus 2012 tot 2 april 2015 was medeverdachte [medeverdachte 1] enig aandeelhouder en zelfstandig bevoegd directeur van de BV. Verdachte is per 2 april 2015 zelfstandig bevoegd directeur van de BV geworden, tot 11 mei 2015 en medeverdachte [medeverdachte 2] is vanaf 11 mei 2015 enig aandeelhouder en zelfstandig bevoegd directeur.
De BV is op 14 juli 2015 failliet verklaard. Op 11 november 2015 stond er volgens de opgave van de curator een totaalbedrag aan vorderingen van schuldeisers open van € 855.026,34 . Op 15 maart 2016 is het faillissement opgeheven wegens gebrek aan baten.
De curator doet op 14 januari 2016 aangifte van faillissementsfraude.
De curator heeft oproepen gestuurd aan [medeverdachte 1] en verdachte met het verzoek om de administratie van de BV aan hem over te dragen. Aan [medeverdachte 2] heeft hij verzocht om hem informatie te verstrekken en stukken uit de administratie te overhandigen. [medeverdachte 2] heeft contact opgenomen met de curator. Hij heeft de curator verteld dat hij op 11 mei 2015 van een onbekende in een café het aanbod kreeg om een onderneming over te nemen. Dezelfde dag zijn zij naar de notaris gegaan en zijn voor € 1,- alle aandelen van de BV aan [medeverdachte 2] overgedragen. Ook werd [medeverdachte 2] bestuurder van de BV. [medeverdachte 2] heeft geen administratie ontvangen en kan deze dus niet aan de curator verstrekken. Ook van verdachte en [medeverdachte 1] heeft de curator geen administratie van de BV ontvangen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 2
Uit het dossier blijkt dat de curator een wettelijke oproep (brief) heeft verstuurd aan verdachte, maar de rechtbank kan niet vaststellen dat de oproep verdachte ook heeft bereikt en dat verdachte daar dus opzettelijk niet op heeft gereageerd, en aldus opzettelijk is weggebleven of heeft geweigerd inlichtingen te verschaffen. De rechtbank spreekt verdachte vrij van dit feit.
3.3.2.
Feit 1 bewezen
In de periode dat verdachte bestuurder van de onderneming was, moest hij een administratie voeren en bewaren. Uit het dossier is gebleken dat hij dat niet heeft gedaan. Verdachte is één maand bestuurder van de BV geweest. In mei 2015 draagt verdachte bij de notaris zijn functie als bestuurder over en kort daarna gaat de BV failliet. Door zo te handelen heeft verdachte de aanmerkelijke kans, dat door zijn handelen de schuldeisers in hun rechten zouden worden verkort, bewust aanvaard. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte dit feit samen met een ander heeft gepleegd, zodat hij van dat deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het niet tevoorschijn brengen van de administratie van de failliete onderneming. De verplichtingen van artikel 10 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn opgedragen aan het bestuur van de rechtspersoon. Verdachte was ten tijde van het faillissement en verzoek van de curator niet langer de bestuurder van de BV, zodat die verplichtingen niet langer voor hem golden.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
1. in de periode van 2 april 2015 tot en met 11 mei 2015 in Nederland als bestuurder van [B.V.] , welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 14 juli 2015 in staat van faillissement is verklaard, telkens ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [B.V.] :
  • in de periode van 2 april 2015 tot en 11 mei 2015 niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie van [B.V.] ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en
  • in de periode van 2 april 2015 tot en met 11 mei 2015 niet heeft voldaan aan het bewaren van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers van [B.V.] als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de bewijsmiddelen. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Motivering van de straf

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.
6.2.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich ongeveer een maand schuldig gemaakt aan het plegen van bedrieglijke bankbreuk door als bestuurder van de BV geen administratie te voeren en te bewaren. Hierdoor zijn schuldeisers benadeeld.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De rechtbank vindt een gevangenisstraf van één maand passend.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 343 (oud) en 344a (nieuw) van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Het als bestuurder van een rechtspersoon, welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon
niet hebben voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 (één) maand.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. J. Huber en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juni 2022.