ECLI:NL:RBAMS:2022:8301

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
13-733015-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring bedrieglijke bankbreuk met vrijspraak voor weigeren inlichtingen en onjuiste jaarrekeningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een failliete rechtspersoon werd beschuldigd van bedrieglijke bankbreuk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 17 augustus 2012 tot en met 2 april 2015 als bestuurder van de BV niet heeft voldaan aan de verplichtingen tot het voeren en bewaren van de administratie, wat heeft geleid tot benadeling van de schuldeisers. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldigingen van het weigeren van inlichtingen aan de curator en het opmaken van onjuiste jaarrekeningen, omdat er onvoldoende bewijs was dat zij opzettelijk niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht of dat zij onjuiste jaarrekeningen heeft gedeponeerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel voorwaardelijk opzet had op het niet voeren van de administratie, en dat zij zich bewust was van de kans dat schuldeisers hierdoor benadeeld zouden worden. De rechtbank legde een taakstraf van 180 uur op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de gezondheidsproblemen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/733015-17 (Promis)
Datum uitspraak: 24 juni 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1962,
Zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ingeschreven in [land van herkomst] als:
[alias verdachte] ,
op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 10 juni 2022. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Lobregt en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. C. Mohr naar voren hebben gebracht. De zaak van verdachte is tegelijk maar niet gevoegd op zitting behandeld met die tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (parketnummer 13/733016-17) en [medeverdachte 2] (parketnummer 13/733017-17). De rechtbank doet vandaag in alle zaken uitspraak.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er onder 1 van beschuldigd dat zij in de periode van 17 augustus 2012 tot en met 14 januari 2016 in Amsterdam als bestuurder van de met ingang van 14 juli 2015 failliet verklaarde rechtspersoon [naam rechtspersoon] (hierna: de BV) samen met anderen ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers opzettelijk niet de verplichte administratie heeft gevoerd, bewaard en tevoorschijn gebracht en/of dat aan haar te wijten is dat in de periode van 17 augustus 2012 tot en met 11 mei 2015 die administratie niet gevoerd, bewaard en tevoorschijn gebracht is. Subsidiair is ten laste gelegd dat zij feitelijk leiding heeft gegeven aan het plegen van deze strafbare feiten door de rechtspersoon.
Als feit 2 is ten laste gelegd dat verdachte in de periode van 14 juli 2015 tot en met 14 januari 2016 als bestuurder van de met ingang van 14 juli 2015 failliet verklaarde BV heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven, zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven en/of opzettelijk verkeerde inlichtingen heeft gegeven.
Tenslotte wordt haar onder 3 verweten dat zij in de periode van 12 augustus 2012 tot en met 11 mei 2015 als bestuurder van de BV opzettelijk onware boekhoudkundige stukken heeft opgemaakt en door deponering bij de Kamer van Koophandel openbaar heeft gemaakt, dan wel dat opzettelijk heeft toegelaten.
De tenlastelegging staat in de bijlage.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt de tenlastegelegde feiten bewezen. Voor feit 1 geldt dat verdachte de BV bijna drie jaar op haar naam heeft gehad en zij handelde ook als bestuurder. Verdachte heeft geen administratie gevoerd, bewaard of tevoorschijn gebracht. Zij moet zich bewust zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat de schuldeisers hierdoor zouden worden benadeeld en heeft die aanmerkelijke kans ook aanvaard. Zij heeft dit samen met onbekend gebleven personen gedaan. Feit 2 kan bewezen worden omdat verdachte had moeten weten dat zij inlichtingen moest geven als het bedrijf failliet zou gaan. Dat zij spoorloos of niet bereikbaar was of geen verzoek heeft ontvangen ontslaat haar niet van die plicht. Feit 3 kan ook bewezen worden. Verdachte heeft toegelaten dat onjuiste balansen en winst- en verliesrekeningen werden opgemaakt en openbaar gemaakt.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van alle tenlastegelegde feiten bepleit. Ten aanzien van feit 1 stelt zij dat verdachte formeel bestuurder van de BV was, maar niet feitelijk leidinggever. Verdachte heeft geen feitelijke handelingen verricht voor het bedrijf. Zij heeft geen opzet gehad op verkorting van de rechten van schuldeisers. Voor feit 2 geldt dat niet bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht. Er is geen bewijs dat zij wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat zij geen of verkeerde inlichtingen zou verschaffen en dat zij die kans bewust heeft aanvaard. Verdachte ontkent dat het e-mailbericht van haar afkomstig is. Ten aanzien van feit 3 is er geen bewijs dat verdachte ooit beschikkingsmacht heeft gehad over de administratie van het bedrijf. Zij heeft dus ook niets openbaar kunnen maken. Opzet in haar hoedanigheid van bestuurder ontbreekt.
3.3.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
Op 22 maart 2000 is [naam rechtspersoon] opgericht. Van 17 augustus 2012 tot 2 april 2015 was verdachte [naam verdachte] enig aandeelhouder en zelfstandig bevoegd directeur van de BV. [2] Medeverdachte [medeverdachte 1] is per 2 april 2015 zelfstandig bevoegd directeur van de BV geworden, tot 11 mei 2015 [3] en medeverdachte [medeverdachte 2] is vanaf 11 mei 2015 enig aandeelhouder en zelfstandig bevoegd directeur [4] .
De BV is op 14 juli 2015 failliet verklaard [5] . Op 11 november 2015 stond er volgens de opgave van de curator een totaalbedrag aan vorderingen van schuldeisers open van € 855.026,34 [6] . Op 15 maart 2016 is het faillissement opgeheven wegens gebrek aan baten.
De curator doet op 14 januari 2016 aangifte van faillissementsfraude. [7]
De curator heeft oproepen gestuurd aan verdachte [8] en [medeverdachte 1] [9] met het verzoek om de administratie van de BV aan hem over te dragen. Aan [medeverdachte 2] heeft hij verzocht om hem informatie te verstrekken en stukken uit de administratie te overhandigen [10] . [medeverdachte 2] heeft contact opgenomen met de curator. Hij heeft de curator verteld dat hij op 11 mei 2015 van een onbekende in een café het aanbod kreeg om een onderneming over te nemen. Dezelfde dag zijn zij naar de notaris gegaan en zijn voor € 1,- alle aandelen van de BV aan [medeverdachte 2] overgedragen. Ook werd [medeverdachte 2] bestuurder van de BV. [medeverdachte 2] heeft geen administratie ontvangen en kan deze dus niet aan de curator verstrekken [11] . Ook van [medeverdachte 1] en [naam verdachte] heeft de curator geen administratie van de BV ontvangen [12] . De curator ontving op 15 december 2015 een e-mail van het adres
[e-mailadres], waarin hem wordt medegedeeld dat de administratie op 2 april 2015 is overgedragen aan de nieuwe aandeelhouder [13] .
De onderzoekers van de Belastingdienst hebben onderzoek gedaan naar de panden aan de [adres 2] in Amsterdam en [adres 3] in Hoofddorp waar volgens de Kamer van Koophandel vestigingen van de BV hebben gezeten. Zij spreken onder meer met getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] . Deze getuigen vertellen dat zij hebben gezien dat er papieren verbrand werden bij het pand aan de [adres 3] [14] .
Verdachte [naam verdachte] heeft verklaard dat zij aandeelhouder zou worden van de BV en een winstaandeel zou krijgen. Het bedrijf moest opgebouwd worden en [naam] zou dit financieren [15] . Verdachte zou helemaal niets hoeven te doen, behalve het oprichten van de BV [16] . Ze is een paar keer in Amsterdam geweest en heeft twee keer een vrachtwagen gezien die goederen kwam leveren [17] . Verdachte heeft bij een makelaar de huurovereenkomst voor het pand aan de [adres 3] in Hoofddorp getekend [18] . De BV is verkocht voor € 1,- [19] . Ze is in Amsterdam bij de notaris geweest voor de overschrijving van de onderneming op naam van Bulgaarse mannen [20] .
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Vrijspraak van feiten 2 en 3
Feit 2
Uit het dossier blijkt dat de curator een wettelijke oproep (brief) heeft verstuurd aan verdachte, maar het is de rechtbank niet gebleken dat de oproep verdachte ook heeft bereikt. Van de e-mail van 15 december 2015 die uit naam van verdachte zou zijn verstuurd, kan de rechtbank niet vaststellen dat deze ook daadwerkelijk van verdachte afkomstig is. Omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat de brief van de curator verdachte heeft bereikt, kan de rechtbank ook niet vaststellen dat verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan het verzoek van de curator en aldus opzettelijk is weggebleven of heeft geweigerd inlichtingen te verschaffen. Daarom wordt zij hiervan vrijgesproken.
Feit 3
De rechtbank vindt dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte zelf de onjuiste jaarrekeningen heeft gedeponeerd of dat zij daartoe opdracht heeft gegeven. De rechtbank vindt ook niet bewezen dat verdachte dit heeft toegelaten. Daarvoor moet kunnen worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was dat een ander dat zou gaan doen en dat verdachte door niet in te grijpen willens en wetens die aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor het aannemen van die aanmerkelijke kans. Daarvoor moet minimaal sprake zijn van een aanwijzing dat zij kon vermoeden dat dat zou gebeuren. Zo’n aanwijzing heeft de rechtbank niet aangetroffen. De rechtbank spreekt verdachte vrij van dit feit.
3.4.2.
Het oordeel over feit 1
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het niet voeren en bewaren van de administratie, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers, in de periode dat zij bestuurder van de BV was.
Verdachte heeft verklaard dat zij aandeelhouder en bestuurder van de BV is geworden en een aandeel in de winst zou krijgen zonder dat zij daar iets voor hoefde te betalen of werkzaamheden hoefde te verrichten. Verdachte heeft vanaf het moment dat zij bestuurder werd geen enkel inzicht gehad in de activiteiten van en geldstromen binnen de BV. Het kan onder die omstandigheden niet anders dan dat er een kwade bedoeling achter de constructie zat. Verdachte heeft de aanmerkelijke kans aanvaard dat (mede) door haar handelen de schuldeisers benadeeld zouden worden. Uit de verklaring van verdachte komt naar voren dat hoewel zij ingeschreven was als bestuurder, de BV feitelijk door anderen werd gerund. Zij heeft het feit daarom samen met één of meer anderen gepleegd.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het niet tevoorschijn brengen van de administratie van de failliete onderneming. De verplichtingen van artikel 10 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn opgedragen aan het bestuur van de rechtspersoon. Verdachte was ten tijde van het faillissement en het verzoek van de curator niet langer de bestuurder van de BV, zodat die verplichtingen niet langer voor haar golden.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in rubriek 3.3 bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 17 augustus 2012 tot en met 2 april 2015 in Nederland als bestuurder van [naam rechtspersoon] , welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 14 juli 2015 in staat van faillissement is verklaard, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), telkens ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [naam rechtspersoon] :
  • in de periode van 17 augustus 2012 tot en met 2 april 2015 niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie van [naam rechtspersoon] ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en
  • in de periode van 17 augustus 2012 tot en met 2 april 2015 niet heeft voldaan aan het bewaren van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers van [naam rechtspersoon] als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Motivering van de straf

5.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de straf.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende bijna drie jaar schuldig gemaakt aan het plegen van bedrieglijke bankbreuk door als bestuurder van de BV geen administratie te voeren en te bewaren. Zij heeft met haar handelen mogelijk gemaakt dat anderen gedurende die lange periode met de BV konden doen en laten wat ze wilden. Hierdoor zijn schuldeisers benadeeld.
De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om bij het bepalen van de straf aan te sluiten bij de oriëntatiepunten voor straffen die rechtbanken en gerechtshoven onderling hebben vastgesteld voor veroordelingen voor fraudedelicten. Die oriëntatiepunten zien in beginsel op feiten waarbij het “nadeel” aan de verdachte als voordeel toekomt. Dat is hier niet het geval. Er is geen aanwijzing dat het profijt van verdachte in de buurt ligt van het totaalbedrag aan schulden van de BV.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat het strafblad van verdachte geen aanwijzingen geeft dat verdachte sindsdien opnieuw strafbare feiten zou hebben gepleegd. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de gezondheidsproblemen van verdachte.
De rechtbank constateert dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De redelijke termijn is op 12 maart 2019 aangevangen en de rechtbank komt op 24 juni 2022 tot een eindoordeel. Er is sprake van een overschrijding van meer dan een jaar. Het is onduidelijk waarom de zaak zo lang stil heeft gelegen. De rechtbank vindt dat de overschrijding matiging van de hierna te vermelden straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank vindt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden passend, maar zal gelet op de geconstateerde overschrijving van de redelijke termijn en gelet op de slechte gezondheid van verdachte een taakstraf van 180 uur opleggen. De rechtbank ziet geen belemmeringen voor de tenuitvoerlegging van de taakstraf in [land van herkomst] . Daarnaast vindt de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden passend, met een proeftijd van 2 jaar.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 343 (oud) en 344a (nieuw) van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 en 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Het als bestuurder van een rechtspersoon, welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet hebben voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze straf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 180 (honderdtachtig) uur, met bevel voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. J. Huber en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juni 2022.
Bijlage - Tenlastelegging
[…]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen uit het dossier, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De met een “D” gecodeerde bewijsmiddelen zijn steeds geschriften.
2.D-013, pag. 176 en 178: Een geschrift, zijnde een Uittreksel Kamer van Koophandel
3.D-013, pag. 178: Een geschrift, zijnde een Uittreksel Kamer van Koophandel
4.D-013, pag. 174 en D-05, p. 157 e.v.: Een Notariële akte tot aandelenoverdracht d.d. 11 mei 2015
5.D-02, pag. 130: Vonnis Rechtbank Amsterdam d.d. 14 juli 2015
6.G-01, pag. 041
7.G-01, pag. 36 e.v.
8.G-01, p. 39 en D-09, p. 167: Een brief aan verdachte d.d. 30 november 2015
9.D-08, pag. 166: Een brief aan [medeverdachte 1]
10.D-06, pag. 162-163 en D-07, pag. 164-165: E-mailberichten aan [medeverdachte 2]
11.G-01, pag. 38
12.Ibidem
13.D-011, pag. 169: Een e-mailbericht d.d. 15 december 2015
14.G-03, pag. 46-48 en G-04, pag. 49-51
15.V01-A, pag. 6 van dat document (geen paginanummer dossier)
16.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 10 juni 2022
17.V01-A, pag. 6 van dat document (geen paginanummer dossier)
18.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 10 juni 2022
19.V01-A, pag. 6 van dat document (geen paginanummer dossier)
20.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 10 juni 2022