ECLI:NL:RBAMS:2022:8299

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
99/001055-31
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging proeftijd voorwaardelijke invrijheidsstelling na vordering Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan over de vordering van het Openbaar Ministerie tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1988, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan hij op 22 juni 2021 voorwaardelijk in vrijheid was gesteld. De officier van justitie, mr. drs. C. Nij Bijvank, heeft op 12 oktober 2022 een vordering ingediend om de proeftijd met 365 dagen te verlengen, omdat de veroordeelde zich niet aan de bijzondere voorwaarden had gehouden en er meer tijd nodig was voor gedragsverandering.

Tijdens de zitting heeft de rechtbank kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder een reclasseringsadvies en een v.i.-advies. De veroordeelde heeft aangegeven dat hij het eens is met de verlenging van de proeftijd, en zijn raadsvrouw heeft verzocht om de vordering toe te wijzen. De rechtbank heeft vastgesteld dat zowel de officier van justitie als de verdediging het eens zijn over de verlenging van de proeftijd, en dat de veroordeelde gemotiveerd is om behandeld te worden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verlenging van de proeftijd noodzakelijk is om de veroordeelde de kans te geven om samen met de reclassering te werken aan zijn behandeling en om het recidiverisico verder te beperken. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie dan ook toegewezen en de proeftijd met één jaar verlengd. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer : 13/650502-18
VI-zaaknummer : 99/001055-31
Beslissing op de vordering van het Openbaar Ministerie ex artikel 6:1:18 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) van
[veroordeelde]
(hierna: de veroordeelde),
geboren op [veroordeelde] 1988 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Persoonsgegevens op het adres
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
20 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de vordering van de officier van justitie van 12 oktober 2022;
  • het reclasseringsadvies van 22 september 2022;
  • het v.i.-advies van 9 juni 2022.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. drs. C. Nij Bijvank, naar voren heeft gebracht.
De rechtbank heeft verder als deskundige N. Brouwer, gehoord.

2.Procesgang

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 13 februari 2019, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd van vier jaren, met aftrek van de tijd die door de veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
De tenuitvoerlegging van deze straf is met ingang van 2 april 2019 gestart.
Veroordeelde is gelet op artikel 6:2:10 en 6:2:11 Sv, op 22 juni 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder de volgende bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht:veroordeelde dient zich drie dagen na invrijheidsstelling te melden bij Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering op het [adres 2] . Veroordeelde dient zich te melden bij de reclassering, zolang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht. Deze meldplicht heeft tot doel veroordeelde te kunnen begeleiden bij en controleren op de naleving van de opgelegde bijzondere voorwaarden en om veroordeelde te begeleiden bij het regelen van praktische zaken;
  • Verplichte (ambulante) behandeling:veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd onder behandeling te stellen van [instelling 1] , althans van een soortgelijke zorginstelling, op tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven. Veroordeelde dient zich te houden aan de aanwijzingen die hij in het kader van die behandeling door of namens de behandelaar wordt gegeven;
  • Woonbegeleiding/maatschappelijke opvang:veroordeelde dient gedurende de proeftijd te verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten [instelling 2] , althans in een soortgelijke instelling. Veroordeelde dient zich te houden aan het ( dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
  • Andere voorwaarde(n) het gedrag betreffende:veroordeelde dient een open, gemotiveerde en meewerkende houding te tonen met betrekking tot het toezicht en de overige bijzondere voorwaarden. Veroordeelde dient zijn medewerking te verlenen aan een middelencontrole ten behoeve van beheersing en/of monitoring van zijn middelengebruik. Deze middelencontrole bestaat uit een urine- en/of ademonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de controles plaatsvinden.
De rechtbank heeft vervolgens op vordering van de officier van justitie op 21 april 2022 de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling gelast voor dertig dagen, omdat veroordeelde zich niet aan de bijzondere voorwaarden had gehouden.
Op 12 oktober 2022 heeft de officier van justitie een vordering ingediend die ertoe strekt dat de proeftijd van de v.i. wordt verlengd met 365 dagen. De schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie is op 12 oktober 2022 op de griffie van de rechtbank ontvangen.

3.De inhoud van vordering

De vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de rechtbank de proeftijd van de v.i. verlengt met 365 dagen, omdat meer tijd nodig is om te werken aan gedragsverandering en zo het risico op recidive te beperken. Na de herroeping van de v.i. is veroordeelde aangemeld voor ambulante behandeling waaraan hij voorheen niet meewerkte. Die behandeling is op 29 september 2022 weer gestart en zal niet zijn afgerond op de huidige einddatum van de proeftijd, namelijk 22 november 2022. Tijdens de behandeling moet duidelijk worden welke risico’s nader ingeperkt kunnen worden. Voorts zorgt de behandeling ervoor dat voor de periode na de v.i. een Wet Langdurige Zorg-indicatie (hierna WLZ) kan worden aangevraagd waardoor veroordeelde verzekerd blijft van passende zorg.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering tot verlenging van de proeftijd van de v.i. (met 365 dagen) gehandhaafd.
4.2.
Het standpunt van de veroordeelde
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de vordering toe te wijzen, omdat het in het belang van haar cliënt is dat de behandeling en het toezicht wordt voortgezet.
De veroordeelde heeft ter zitting verklaard dat hij het eens is met de verlenging van de proeftijd. De veroordeelde heeft hierbij ook aangegeven dat hij de voorkeur geeft aan een verlenging van de proeftijd met twee jaren.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat zowel de officier van justitie als de verdediging het eens zijn over de verlenging van de proeftijd. Veroordeelde is gemotiveerd om behandeld te worden en hij wil graag geholpen worden bij het vinden van een woning waar hij ook zijn kinderen kan ontvangen. Verlenging van de proeftijd geeft veroordeelde kans om samen met de reclassering te werken aan behandeling, het recidive risico verder terug te dringen en langdurige stabiliteit voor veroordeelde te creëren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vordering van de officier van justitie dient te worden toegewezen.

5.Beslissing

De rechtbank:
wijst de vordering van de officier van justitie toe en verlengt de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling met een periode van één jaar.
Deze beslissing is gegeven door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S.J.H. Spronk, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 oktober 2022.
.
Tegen deze beslissing staat géén rechtsmiddel open.