ECLI:NL:RBAMS:2022:829

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
9421712 \ CV EXPL 21-12681
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen betaling tandartsrekening wegens bewindvoering en niet geraadpleegd register

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposante, een besloten vennootschap, heeft verzet aangetekend tegen een eerder verstekvonnis van 27 juli 2021, waarin zij was veroordeeld tot betaling van een tandartsrekening van € 1.750,28. De opposante stelt dat zij onder bewind stond ten tijde van het aangaan van de behandelingsovereenkomst met de tandarts en dat de tandarts het register niet heeft geraadpleegd. Hierdoor zou de overeenkomst ongeldig zijn, omdat de toestemming van de bewindvoerder ontbrak. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake was van mentorschap, waardoor artikel 1:458 BW niet van toepassing is. De kantonrechter oordeelt dat de tandarts niet kan terugvallen op derdenbescherming, omdat het bewind in de registers was ingeschreven en de tandarts dit had kunnen weten. De vordering van de geopposeerde tot betaling van de factuur wordt afgewezen, en het verstekvonnis wordt vernietigd. De geopposeerde wordt veroordeeld in de proceskosten van de opposante.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9421712 CV EXPL 21-12681
vonnis van: 24 februari 2022
fno.: 51491

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[opposante]

wonende te [woonplaats]
opposante
nader te noemen: [opposante]
gemachtigde: mr. J.F. Overes
t e g e n

de besloten vennootschap [geopposeerde] B.V.

gevestigd te [vestigingsplaats]
geopposeerde
nader te noemen: [geopposeerde]
gemachtigde: mr. H.R. Yücesan

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het procesverloop blijkt uit:
- de oorspronkelijke dagvaarding van 29 juni 2021 met producties;
- het tussen partijen gewezen verstekvonnis met zaaknummer 9318710 CV EXPL
21-9732 van 27 juli 2021;
- de dagvaarding in verzet van 20 augustus 2021 met producties;
- het instructievonnis van 24 september 2021;
- de dagbepaling mondelinge behandeling.
Voorafgaand aan de zitting hebben [opposante] en [geopposeerde] nog stukken ingediend. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 januari 2022. [opposante] is verschenen met haar gemachtigde. [geopposeerde] is verschenen bij haar gemachtigde. Partijen hebben hun stellingen toegelicht, [geopposeerde] aan de hand van pleitnotities, en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
[opposante] heeft met Lassus Tandartsen Olympisch Stadion (hierna: de tandarts) een behandelingsovereenkomst gesloten.
1.2.
Uit hoofde van deze overeenkomst heeft [opposante] behandelingen ondergaan waarbij bij [opposante] facings zijn geplaatst.
1.3.
[geopposeerde] heeft middels cessie de openstaande vordering van de tandarts overgedragen gekregen.
1.4.
Op 6 november 2020 heeft [geopposeerde] een factuur van € 1.750,28 aan [opposante] gestuurd.
1.5.
[opposante] heeft deze factuur, ondanks aanmaningen, onbetaald gelaten.
1.6.
[geopposeerde] heeft [opposante] bij brief van 26 mei 2021 gesommeerd om binnen 15 dagen tot betaling van openstaande vordering over te gaan om buitengerechtelijke incassokosten te voorkomen.
1.7.
[opposante] is niet tot betaling overgegaan.

Vordering

2. [opposante] vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, een verklaring voor recht dat [opposante] tijdig en terecht in verzet is gekomen tegen het vonnis van 27 juli 2021, en met vernietiging van het vonnis [opposante] te ontheffen van de tegen haar uitgesproken veroordelingen en [geopposeerde] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, met veroordeling van [geopposeerde] in de proceskosten van zowel het verzet als in de kosten in de eerste instantie.
3. [opposante] stelt hiertoe, samengevat en zakelijk weergegeven, dat [geopposeerde] niet heeft voldaan aan artikel 111 lid 3 Rv door niet de verweren van [opposante] in de dagvaarding op te nemen, terwijl deze wel bij [geopposeerde] bekend waren. Daarnaast heeft de deurwaarder de dagvaarding niet in persoon betekend en geen kopie van de dagvaarding aan de gemachtigde van [opposante] gestuurd, ondanks zijn verzoek daartoe. De dagvaarding heeft [opposante] per post ook niet bereikt. Daarom verzoekt [opposante] tot ontheffing van de in eerste instantie uitgesproken proceskostenveroordeling.
4. [opposante] stelt verder primair dat zij een medische behandelingsovereenkomst heeft gesloten met de tandarts, die een kostenbegroting van circa € 5.000,00 had opgegeven. Ten tijde van het sluiten van deze overeenkomst (omstreeks september 2020) stond [opposante] onder bewind. Dit bewind was ingeschreven in het openbare register, zodat de contractuele wederpartijen van [opposante] geacht worden dit bewind te kennen. De vereiste toestemming van de bewindvoerder voor het sluiten van de overeenkomst ontbrak. De bewindvoerder had gezien de hoogte van de kosten en omdat het een behandeling die niet zo zeer medisch noodzakelijk was, maar was ingegeven door esthetische overwegingen, een machtiging van de kantonrechter moeten vragen. Vermoedelijk zou de bewindvoerder of de kantonrechter geen toestemming hebben gegeven. De overeenkomst is dus ongeldig of nietig en dit zal moeten leiden tot terugvordering van het bedrag van € 750,00 dat [opposante] inmiddels al betaald heeft aan de tandarts.
5. Subsidiair voert [opposante] aan dat, voor het geval de overeenkomst wel geldig is gesloten, de tandarts toerekenbaar tekort is geschoten waardoor [opposante] (im)materiële schade heeft geleden en waarvoor zij de tandarts aansprakelijk houdt. Kort na de behandeling heeft een facing losgelaten.

Verweer

6. [geopposeerde] voert daartegenover aan, samengevat en zakelijk weergegeven, dat de behandelovereenkomst wel degelijk rechtsgeldig tot stand is gekomen. Voor het aangaan van een geneeskundige behandelingsovereenkomst is niet de toestemming van een bewindvoerder vereist. Een onderbewindgestelde is handelingsbekwaam en beschikkingsbevoegd om te beslissen over de benodigde medische zorg, ook voor de vermogensrechtelijke kant. Dit volgt uit artikel 1:458 jo. 1:453 BW. De rechtshandelingen van [opposante] zijn daarom rechtsgeldig en vallen buiten de reikwijdte van artikel 1:439 BW. Verder geldt dat de tandarts uit hoofde van zijn geheimhoudingsplicht, die volgt uit artikel 7:457 BW en de gedragsregels voor tandartsen, niet op eigen initiatief contact kan opnemen met de bewindvoerder van [opposante] . [geopposeerde] merkt ten overvloede op dat het gevolg van het ontbreken van de toestemming van de bewindvoerder, behoudens medische aangelegenheden, is dat de vordering van de schuldeiser niet verhaald kan worden op de boedel (artikel 1:440 BW). De behandelingsovereenkomst wordt dus niet aangetast.
7. [geopposeerde] betwist dat de tandarts tekort is geschoten en in verzuim verkeert. De beweerdelijke tekortkoming is niet aan de tandarts te wijten en zou ontbinding van de overeenkomst niet rechtvaardigen. Bovendien ziet de herstelingreep niet op onderhavige factuur
8. Ten aanzien van de vermeende schending van de substantiëringsplicht stelt [geopposeerde] dat zij het betreurt dat de dagvaarding niet op het kantoor van de advocaat van [opposante] is betekend. [geopposeerde] is het met [opposante] eens dat het verweer concreter in de dagvaarding opgenomen had kunnen worden. Volgens haar moeten daarom de betekeningskosten van de verzetdagvaarding van € 119,21 in mindering worden gebracht op haar vordering.

Beoordeling

9. Gesteld noch gebleken is dat [opposante] niet tijdig in verzet is gekomen van het verstekvonnis van 27 juli 2021, zodat [opposante] ontvankelijk is in haar verzet.
10. De vraag die voorligt is of [opposante] de onder 1.4 genoemde factuur moet betalen. [geopposeerde] stelt van wel. [opposante] vindt van niet.
11. Vast staat dat [opposante] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst onder bewind stond en nu niet meer. De kantonrechter volgt [geopposeerde] niet in haar beroep op artikel 1:458 BW. Dat artikel is geplaatst bij de bepalingen over mentorschap. In artikel 1:458 BW is bepaald dat voor zover een of meer van de goederen van de betrokkene onder een bewind staan, de bewindvoerder, indien hij niet tevens mentor is, niet tot optreden bevoegd is ten aanzien van aangelegenheden als in artikel 453, eerste lid van dit boek bedoeld. Uit voorgaande leidt de kantonrechter af dat artikel 1:458 BW alleen van toepassing is wanneer sprake is van samenloop, dus indien zowel een bewindvoerder als een mentor is benoemd. Dit blijkt ook uit de Memorie van Toelichting (MvT, Kamerstuk 22 474, nr. 3) waarin vermeld staat dat de bedoeling van genoemd artikel is om mogelijke conflicten tussen de bewindvoerder en de mentor te voorkomen. Nu in het onderhavige geval geen sprake is van mentorschap, geldt dat artikel niet. Voor de behandelingsovereenkomst was derhalve in beginsel de toestemming van de bewindvoerder van [opposante] nodig. Dit klemt temeer nu het om een hele dure behandeling ging, die [opposante] louter om esthetische redenen wilde laten uitvoeren en die geen enkele spoed had. Volgens [geopposeerde] dient een tandarts zich echter te houden aan zijn geheimhoudingsplicht en kan hij niet op eigen initiatief contact kan opnemen met de bewindvoerder van [opposante] . Dit verweer kan [geopposeerde] niet baten. De tandarts had aan [opposante] immers toestemming kunnen vragen om contact met de bewindvoerder op te mogen nemen of hij had [opposante] zelf met de bewindvoerder contact kunnen laten opnemen.
12. Artikel 1:439 lid 1 BW bepaalt dat de ongeldigheid van de rechtshandeling een derde slechts kan worden tegengeworpen, indien deze het bewind kende of had behoren te kennen. In artikel 1:440 lid 1 BW is bepaald: “Schulden die voortspruiten uit een handeling, tijdens het bewind met of jegens de rechthebbende, anders dan in overeenstemming met artikel 438, tweede lid, verricht door een schuldeiser die het bewind kende of had behoren te kennen, kunnen niet op de onder het bewind staande goederen worden verhaald. Het einde van het bewind brengt hierin geen wijziging.”
13. Of een derde het bewind behoorde te kennen, hangt er van af of het bewind is gepubliceerd (zie art. 1:436 lid 3 BW). Daarnaast zijn de feitelijke omstandigheden van belang. In geval van publicatie zal de derde moeten stellen en bewijzen dat hij desalniettemin het bewind niet kende en ook niet behoorde te kennen.
14. [geopposeerde] heeft niet betwist dat het bewind in de registers stond ingeschreven en dat de tandarts het register had kunnen raadplegen. Om die reden kan de tandarts derhalve geen beroep doen op de derdenbescherming van artikel 1:439 lid 1 BW en kan de onderhavige schuld, voorvloeiend uit de door [opposante] met de tandarts gesloten behandelingsovereenkomst, ingevolge artikel 1:440 BW na het einde van het bewind niet op [opposante] worden verhaald.
14. Dit leidt tot de slotsom dat de vordering van [geopposeerde] tot betaling van de onder 1.4. genoemde factuur niet toewijsbaar is. Nu de vordering in hoofdsom niet toewijsbaar is, zijn ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente niet toewijsbaar. Het gewezen verstekvonnis zal worden vernietigd.
16. [geopposeerde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van [opposante] . Zoals door [geopposeerde] erkend, moeten daar ook de kosten van de verzetdagvaarding onder worden begrepen.

BESLISSING

De kantonrechter:
verklaart het verzet gegrond en vernietigt het verstekvonnis met zaaknummer 9318710 CV EXPL 21-9732 dat op 27 juli 2021 tussen partijen gewezen is;
wijst de vordering van [geopposeerde] af;
veroordeelt [geopposeerde] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [opposante] begroot op € 119,21 aan explootkosten en € 374,00 aan salaris voor de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief BTW;
veroordeelt [geopposeerde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigde, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Sissing, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.