In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 oktober 2022 uitspraak gedaan over de verzoeken van een vennootschap onder firma, hierna aangeduid als [verzoekster], om een afkoelingsperiode ex artikel 376 lid 1 Fw en een aspectenverzoek ex artikel 378 Fw. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoekster] op 10 december 2021 een startverklaring heeft gedeponeerd en op 1 juni 2022 een homologatieverzoek heeft ingediend, dat echter niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank oordeelt dat [verzoekster] niet in een toestand verkeert waarin zij voorziet niet te kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden, maar dat zij al geruime tijd is opgehouden met betalen. Dit leidt tot de conclusie dat een WHOA-traject niet langer openstaat voor [verzoekster]. De rechtbank wijst de verzoeken af, omdat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers niet gediend zijn bij een afkoelingsperiode. Tevens wordt opgemerkt dat [verzoekster] tijdens het WHOA-traject niet de regels der kunst in acht heeft genomen, wat heeft geleid tot een toename van de schuldenlast. De rechtbank concludeert dat er geen zicht is op enige juridische aanspraak op gelden waarmee een eventueel akkoord door [verzoekster] zou kunnen worden voorbereid.