ECLI:NL:RBAMS:2022:825

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
13/201849-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot 14 maanden gevangenisstraf voor bezit van 2 kilo cocaïne, witwassen van ongeveer 60.000 euro en wederspannigheid

Op 17 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van handel in en bezit van 2 kilo cocaïne, witwassen van ongeveer 61.438 euro en wederspannigheid. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek dat plaatsvond op 3 november 2021, 27 januari 2022 en 17 februari 2022. De officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, heeft de vordering ingediend, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. K.A. Krikke, hun verweer hebben gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 juli 2021 in Amsterdam is aangehouden, nadat hij met een rugtas vol verdovende middelen en contant geld werd betrapt. De rechtbank oordeelde dat de aanhouding van de medeverdachte rechtmatig was en dat er geen sprake was van een vormverzuim. De rechtbank heeft de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie gevolgd en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen voorwerpen bevolen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/201849-21 (Promis)
Datum uitspraak: 17 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte] ,
thans gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 november 2021, 27 januari 2022 en 17 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.H. van der Meij en van wat verdachte en zijn raadsman mr. K.A. Krikke naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. medeplegen van handel in, dan wel bezit van 2 kilo cocaïne;
2. medeplegen van witwassen van € 61.438,45 en 2 auto’s en
3. wederspannigheid
op 26 juli 2021 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen een bijlage I bij dit vonnis.

3.Formele verweren

3.1.
De verweren van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting aangegeven zich aan te sluiten bij de formele verweren van de verdediging in de zaak van medeverdachte [medeverdschte] , voor zover deze betrekking hebben op de aanhouding.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanhouding van medeverdachte niet rechtmatig was. Er wordt in het proces-verbaal gesproken van een heterdaadsituatie, terwijl er op het moment van aanhouden nog geen verdenking bestond tegen medeverdachte. Verdachte werd weliswaar staande gehouden, maar tegen medeverdachte bestond nog geen verdenking. Medeverdachte is buiten heterdaad aangehouden, zonder toestemming van de officier van justitie. De aanhouding zonder verdenking is een onherstelbaar en ernstig vormverzuim, waar medeverdachte nadeel van heeft ondervonden, namelijk de schending van zijn grondrechten. Omdat na deze aanhouding de rugtas en de telefoon zijn aangetroffen, moeten de onderzoeksbevindingen omtrent deze voorwerpen worden uitgesloten van het bewijs.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De medeverdachte is niet onrechtmatig aangehouden. Er was sprake van een verdenking omtrent [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Deze personen bevonden zich in de woning aan het [adres] te Amsterdam. Rond deze woning vonden observaties plaats. Er wordt gezien dat verdachte uit deze woning komt. Hij wordt gevolgd en op een gegeven moment worden handbewegingen waargenomen waar de rugtas van verdachte bij betrokken zou zijn. Een agent in burger geeft dit door en vervolgens wordt verdachte op grond hiervan staande gehouden. Verdachte probeert te vluchten tijdens zijn fouillering en de verbalisanten proberen hem aan te houden. Op dat moment rijdt medeverdachte, die nog in de taxi zit, op hoge snelheid weg, terwijl de tas die verdachte bij zich had, nog in de taxi staat. Op dat moment is een verdenking ontstaan en daarom is medeverdachte op heterdaad aangehouden. Voor aanhouding was op dat moment dan ook geen toestemming van de officier van justitie vereist.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de medeverdachte op heterdaad is aangehouden, zodat geen toestemming van de officier van justitie vereist was en er geen sprake is van een vormverzuim. Ten aanzien van verdachte bestond de verdenking dat er verdovende middelen in zijn rugtas zaten. Op het moment dat verdachte wordt aangehouden, rijdt de medeverdachte met hoge snelheid met zijn taxi met daarin de bewuste rugtas weg, waardoor op dat moment een heterdaadsituatie is ontstaan. Gelet hierop mocht de medeverdachte zonder toestemming van de officier van justitie worden aangehouden. Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal waarin de aanhouding geverbaliseerd staat, zodat hiervan mag worden uitgegaan. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
In het onderzoek 26Eagles is de verdenking gerezen dat het adres [adres] te Amsterdam wordt gebruikt bij de handel in verdovende middelen. Rondom dit adres vinden observaties plaats. In de periode van 23 tot en met 26 juli 2021 wordt gezien dat verdachte de woning binnengaat en weer verlaat. Op 26 juli 2021 komt verdachte de woning binnen met een grijze rugtas en verlaat hij de woning ongeveer een uur later weer met de rugtas. De observerende agenten zien vervolgens dat verdachte bij een man in de auto stapt en zien diverse handbewegingen. Op grond van deze omstandigheden wordt verdachte staande gehouden terwijl hij in de taxi van medeverdachte [medeverdschte] zit. Verdachte wordt gefouilleerd, omdat hij geen identiteitsbewijs bij zich heeft en tijdens zijn fouillering rent hij weg. Terwijl de verbalisanten proberen om verdachte aan te houden, rijdt [medeverdschte] op hoge snelheid weg in de taxi, terwijl de rugtas van verdachte nog in de auto staat. Er volgt een achtervolging waarna [medeverdschte] wordt aangehouden. In de rugtas wordt € 59.700,00 aangetroffen en 2 blokken die lijken op verdovende middelen. De rugtas bevond zich op dat moment nog in de taxi van [medeverdschte] en wordt dan ook onder hem in beslag genomen. In de fouillering van verdachte wordt € 1.738,45 aangetroffen.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist wat er in de tas zat. Iemand heeft hem de opdracht gegeven om de tas van A naar B te brengen, waar hij een vergoeding voor kreeg. Hij heeft niet willen verklaren van wie hij deze opdracht heeft gekregen. Waar de tas heen moest, wist hij nog niet. [medeverdschte] heeft ook ontkend te weten wat er in de tas zat.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het medeplegen van het vervoeren van 2 kilo cocaïne (feit 1) kan worden bewezen. Ook het medeplegen van witwassen van € 59.700,00 en € 1.738,45 (feit 2) kan worden bewezen. Het onder ditzelfde feit tenlastegelegde witwassen van de voertuigen kan niet worden bewezen, omdat daarvoor onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is. Ook de wederspannigheid (feit 3) kan worden bewezen.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan niet worden bewezen, daarom moet verdachte hiervan worden vrijgesproken. Verdachte ontkent de feiten en wetenschap en beschikkingsmacht over de goederen in de rugtas kunnen niet worden vastgesteld. De € 1.738,45 die verdachte bij zich droeg, heeft hij verdiend met zijn taxibedrijf.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot feit 3.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat alle drie de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Feit 1 – cocaïne
In de rugtas die verdachte bij zich had zijn onder meer twee blokken aangetroffen. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de blokken 2 kilo wogen en cocaïne bevatten.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden vastgesteld dat verdachte op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij verdovende middelen en geld in de tas zou vervoeren, de rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte komt op 26 juli 2021 met een gevulde rugtas uit de woning aan het [adres] , een woning die in verband kan worden gebracht met verdovende middelen. Verdachte stapt met de rugtas in een taxi waarna diverse handbewegingen worden gezien, stapt weer uit en stapt vervolgens weer in een andere taxi. Als de politie verdachte vervolgens staande houdt probeert verdachte te vluchten. Verdachte verklaart dat hij nog niet wist waar hij de tas naartoe moest brengen, maar dat hij daarvoor nog instructies zou krijgen en wil niet zeggen van wie hij de tas heeft gekregen. De verklaring van verdachte dat hij niet wist dat er verdovende middelen en geld in de tas zaten, is gelet op de voorgaande omstandigheden niet aannemelijk. Hierbij weegt de rechtbank mee dat iemand niet zomaar een tas met 2 kilo cocaïne en bijna € 60.000,- contant geld wordt meegegeven, zonder dat die persoon daarvan op de hoogte is.
[medeverdschte] op het moment dat verdachte werd aangehouden met hoge snelheid weggereden. Op de telefoon die bij [medeverdschte] is aangetroffen zijn foto’s gevonden van witte blokken die zeer sterke gelijkenis vertonen met cocaïne en met dezelfde opdruk (“27E”) als de blokken uit de rugtas. Bovendien staan er berichten op de telefoon waarin wordt gesproken over het vervoeren van cocaïne. De rechtbank stelt vast dat [medeverdschte] de gebruiker was van deze telefoon op basis van de gegevens die er op staan. Zo staan er een grote hoeveelheid video’s en foto’s van hem op de telefoon, staan er enkele afbeeldingen op de telefoon van een door hem getekende aangifte van 3 november 2019 en staan er foto’s van zijn taxi op de telefoon. Ook staan er foto’s van een paspoort, rijbewijs, taxichauffeurskaart en een creditcard op naam van [medeverdschte] op de telefoon. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat [medeverdschte] ook wist dat er cocaïne in de rugtas zat. Door hard weg te rijden met de rugtas nog in de auto, heeft hij ook beschikking gehad over deze rugtas en de inhoud daarvan. Verdachte en medeverdachte [medeverdschte] hebben de cocaïne samen voorhanden gehad. De rechtbank acht medeplegen van het voorhanden hebben van de cocaïne dan ook bewezen.
Feit 2 - witwassen
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde auto’s heeft witgewassen. Daarom zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte de € 59.700,- in de rugtas en de € 1.738,45 in zijn fouillering heeft witgewassen. Dat verdachte het geld in de rugtas voorhanden heeft gehad, kan worden vastgesteld op basis van dezelfde redenering als hiervoor ten aanzien van de drugs in de tas onder feit 1 is beschreven. Verdachte heeft bekend dat het geld in zijn fouillering van hem was.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat de geldbedragen afkomstig zijn van een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Ook als niet duidelijk is uit welk specifiek misdrijf het geld afkomstig is, kan witwassen bewezen worden. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat in dit geval het geld van misdrijf afkomstig is. Als de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst van het geld. Zo’n verklaring moet concreet en verifieerbaar zijn, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Vervolgens ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Als uit dit onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is, kan het witwassen van het geld worden bewezen.
De rechtbank vindt dat sprake is van een witwasvermoeden ten aanzien van het geld dat verdachte bij zich had. Hij heeft namelijk een zeer groot geldbedrag voorhanden gehad, tezamen met 2 kilo cocaïne. Daarnaast heeft verdachte blijkens het dossier weinig (en in de afgelopen jaren zelfs een negatief) legaal inkomen. Het inkomen van verdachte kan dan ook niet verklaren dat hij dergelijke bedragen voorhanden had. Verdachte heeft voor het geld in zijn fouillering pas ter zitting een verklaring gegeven. Hij heeft verklaard dat hij dit heeft verdiend met zijn taxibedrijf en dat hij dit nog wilde afstorten. Zoals altijd stort hij het geld dat hij contant heeft ontvangen, tegen het einde van de maand op zijn rekening. De rechtbank is echter van oordeel dat deze verklaring niet voldoende concreet en verifieerbaar is. Verdachte heeft deze verklaring pas ter terechtzitting afgelegd en heeft deze niet onderbouwd. Uit het dossier blijkt daarnaast dat verdachte weinig tot geen (legaal) geld op zijn rekening had. Maandelijkse stortingen van geld, verdiend als taxichauffeur, worden door deze gegevens niet ondersteund. Over de € 59.700,- heeft verdachte geen verklaring afgelegd. De rechtbank is daarom ten aanzien van beide geldbedragen van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte dit geld heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dit uit enig misdrijf afkomstig was.
Verdachte wordt vrijgesproken van medeplegen, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte dit geld samen met een ander heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
Feit 3
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat verdachte zich bij zijn staandehouding en daarna zijn aanhouding heeft verzet. Verdachte heeft dit ook bekend. De rechtbank stelt vast dat in de tenlastelegging niet de achternaam van één van de verbalisanten is genoemd, maar de tweede voornaam. Waar in de tenlastelegging staat dat verdachte zich heeft verzet tegen [verbalisant 2] , wordt blijkens het dossier [verbalisant 2] bedoeld. De rechtbank ziet dit als een kennelijke verschrijving en heeft dit als zodanig in de bewezenverklaring verbeterd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 26 juli 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad, 2 kilogram (zijnde 2 blokken) van een materiaal bevattende cocaïne;
ten aanzien van feit 2:
op 26 juli 2021 te Amsterdam, voorwerpen, te weten
* contante geldbedragen van 61.438,45 euro, bestaande uit:
- 59.700,- euro en
- 1.738,45 euro,
heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
ten aanzien van feit 3:
op 26 juli 2021 te Amsterdam, zich met geweld heeft verzet tegen meerdere ambtenaren, te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , zijnde hoofdagenten van de politie Eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter staandehouding en (vervolgens) ter aanhouding van verdachte, door (terwijl voornoemde verbalisanten hem, verdachte, vasthouden)
* zijn armen aan te spannen en
* (vervolgens) weg te rennen en
* te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin voornoemde verbalisant verdachte trachtte te houden en/of te geleiden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om geen langere gevangenisstraf op te leggen dan verdachte al in voorarrest heeft uitgezeten. De eis van de officier van justitie is niet te rijmen met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het bezit van 2 kilo cocaïne, het witwassen van meer dan € 60.000,- en heeft zich bij zijn staandehouding/aanhouding verzet. De handel in cocaïne, met welk doel verdachte deze cocaïne ongetwijfeld voorhanden had, vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en heeft een ontwrichtende invloed op de samenleving. Met de internationale handel in harddrugs wordt veel criminele winst behaald. Het op de markt brengen van cocaïne vormt daarnaast een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en bevordert de toename van criminaliteit. Het witwassen van criminele gelden vormt daarnaast een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het verzetten tegen opsporingsambtenaren is eveneens een ernstig feit, aangezien hiermee het werk van opsporingsambtenaren wordt bemoeilijkt en het getuigt van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 13 oktober 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet recent voor enig strafbaar feit is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op een reclasseringsrapport van 25 oktober 2021 omtrent verdachte. Hierin heeft de reclassering opgeschreven dat verdachte zijn leven redelijk op orde lijkt te hebben. Er zijn geen signalen van psychische-, emotionele en/of middelenproblematiek. Reclasseringstoezicht of -interventies zijn daarom ook niet nodig. De reclassering adviseert om geen lange gevangenisstraf op te leggen, aangezien dit problemen kan veroorzaken voor de huisvesting en het werk van verdachte.
Tot slot heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en wat in soortgelijke zaken wordt opgelegd. Op grond daarvan ziet de rechtbank reden om een lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

9.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
1. EUR IBG 26-07-2021 1738,45
(Omschrijving: G6083193)
Onder medeverdachte [medeverdschte] zijn daarnaast onder andere de volgende voorwerpen in beslag genomen:
2. 59700 EUR IBG 27-07-2021 59700
(Omschrijving: G6083335)
3. 1 STK Zak
(Omschrijving: G6083675)
Het onder 3 genoemde voorwerp betreft een zak met elastiekjes, die om de biljetten betreffende het onder 2 genoemde geldbedrag zaten. Gelet op hetgeen in dit vonnis is bewezen verklaard, behoren alle 3 deze voorwerpen aan verdachte toe. Nu met betrekking tot de onder 1 en 2 genoemde voorwerpen en met behulp van het onder 3 genoemde voorwerp het onder feit 2 bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 180 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
ten aanzien van feit 2:
witwassen, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 3:
wederspannigheid, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verklaart verbeurd:
1. EUR IBG 26-07-2021 1738,45
(Omschrijving: G6083193)
2. 59700 EUR IBG 27-07-2021 59700
(Omschrijving: G6083335)
3. 1 STK Zak
(Omschrijving: G6083675)
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. A.C.J. Klaver en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 februari 2022.