ECLI:NL:RBAMS:2022:823

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
13/221151-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een terroristisch misdrijf en belediging van opsporingsambtenaren, ontslag van rechtsvervolging en tbs met dwangverpleging

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met een terroristisch misdrijf en belediging van opsporingsambtenaren. De feiten vonden plaats op 16 augustus 2021 te Amsterdam, waar de verdachte twee opsporingsambtenaren bedreigde met ernstige geweldsdelicten en beledigende uitlatingen deed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die lijdt aan een schizoaffectieve stoornis, niet strafbaar is en heeft hem ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte volledig beïnvloed waren door zijn psychische aandoening. De officier van justitie had een tbs-maatregel met dwangverpleging gevorderd, wat de rechtbank heeft toegewezen, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling. De rechtbank legde ook een maatregel op ter gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking op basis van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen, omdat de tbs-maatregel met dwangverpleging werd opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/221151-21 en 13/058559-21 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 4 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres verdachte] ,
thans gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H.F. van Kregten, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.R. Mantz naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 16 augustus 2021 te Amsterdam heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling (feit 1) en heeft beledigd (feit 2).
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I van dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met een terroristisch misdrijf, omdat bij verdachte het oogmerk ten aanzien van het plegen van een terroristisch misdrijf ontbrak. Verdachte heeft op de zitting van 21 januari 2022 verklaard dat hij twee opsporingsambtenaren heeft uitgescholden. Verdachte ontkent dat hij zich daarbij bedreigend en/of beledigend heeft geuit.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank vindt op grond van de verklaringen van opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bewezen dat verdachte hen op 16 augustus 2021 op straat heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf en met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling. Verdachte heeft zich op een luide, agressieve, toon tot de verbalisanten gericht, waarbij hij hevig met zijn armen zwaaide. Hij maakte op de verbalisanten een manische/verwarde indruk. Verdachte dreigde dat hij de familiekring/gezinsleden van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zou opblazen met bommen, zodat de verbalisanten de ledematen van hun familie-/gezinsleden konden opruimen. Ook wilde hij politiedienstvoertuigen opblazen met lawinepijlen of granaten. Hij zei verder dat hij graag een politieman door zijn kop wilde schieten, maar ook: “ik ken mensen met bommen en met wapens” en “Wacht maar tot de Taliban hier is”. Hij heeft zelfs aangegeven de wens te hebben om Baudet (de rechtbank begrijpt: politicus Baudet) en Hugo (de rechtbank begrijpt: minister De Jonge) iets aan te willen doen. Deze bewoordingen kunnen des te meer indruk hebben gemaakt gezien het tijdsgewricht waarin gewelddadige protesten tegen coronamaatregelen en veroordelingen wegens bedreigingen van politici aan de orde van de dag zijn.
Gezien de aard van deze bedreigingen en de omstandigheden waaronder ze plaats vonden, kon bij [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in redelijkheid de vrees ontstaan dat de misdrijven waarmee werd gedreigd terroristische misdrijven betroffen en dat deze misdrijven ook zouden worden uitgevoerd. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is voor een bewezenverklaring van bedreiging met een terroristisch misdrijf niet noodzakelijk dat de verdachte van die bedreiging zelf ook met dit terroristische oogmerk moet hebben gehandeld. Wel is de rechtbank van oordeel dat het opzet van verdachte, op zijn minst in voorwaardelijke zin, erop was gericht deze vrees te doen ontstaan.
De uitlatingen van verdachte dat hij helemaal klaar is met het blanke kankerras, dat hij nooit zou willen werken voor het pakje dat zij aanhebben en dat hij nog liever met een bomgordel [winkelbedrijf] wil inlopen en deze laten afgaan, lijken te zijn gericht tot personen aanwezig in en/of nabij [winkelbedrijf] ,. De rechtbank kan niet vaststellen dat die personen daadwerkelijk op de hoogte zijn geraakt van die bedreigingen. Evenmin kan de rechtbank vaststellen dat verdachte het opzet daarop had (ook niet in voorwaardelijke zin). Deze uitlatingen leveren daarom geen bedreiging op in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Op basis van de verklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] kan ook worden bewezen dat verdachte hen heeft beledigd door de bewoordingen te uiten die op de tenlastelegging onder feit 2 zijn vermeld.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1
op 16 augustus 2021 te Amsterdam, meermalen, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , zijnde opsporingsambtenaren van de Nationale Politie, met een terroristisch misdrijf heeft bedreigd en die [verbalisant 1] en die [verbalisant 2] heeft bedreigd met geweld en met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft de verdachte meermalen opzettelijk dreigend die [verbalisant 1] en die [verbalisant 2] de woorden toegevoegd
a. dat hij, verdachte, met liefde de familiekring en/of gezinsleden van die [verbalisant 1] en die [verbalisant 2] wil opblazen met bommen, zodat die [verbalisant 1] en die [verbalisant 2] hun ledematen konden opruimen en
b. dat hij, verdachte, maar al te graag politiedienstvoertuigen wil opblazen met lawinepijlen of granaten en
c. dat hij, verdachte, een politieagent door zijn kop wil schieten met zijn eigen wapen en
d. dat hij, verdachte, mensen met bommen en wapens kent, dreigend gevolgd door “wacht maar tot de taliban hier is”, althans telkens woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 2
op 16 augustus 2021 te Amsterdam opzettelijk [verbalisant 1] (hoofdagent bij de Eenheid Amsterdam) en [verbalisant 2] (hoofdagent bij de Eenheid Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hun (meermaals) de woorden toe te voegen: ‘Ga toch echt werk zoeken. Vuile flikker.’ en/of ‘Kankerflikkers. Jullie zijn kankermongolen.’ En ‘kankerflikkers, kankerhomos, kankermongolen. Jullie zijn zielig dat jullie dit uniform dragen.’
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van de bevindingen en conclusies van psychiater E.J. de Lange en psycholoog J. Yntema, die zijn opgesteld ter beoordeling van de strafbaarheid van verdachte. Deze bevindingen en conclusies zijn neergelegd in de Pro Justitia rapportages van 22 en 29 december 2021.
De deskundigen hebben, kort gezegd, geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een schizoaffectieve stoornis van het bipolaire type en een stoornis in het gebruik van cannabis.
Vanuit zijn schizoaffectieve stoornis is er bij verdachte sprake van wantrouwen en achterdocht, gericht tegen politie en justitie. Ten tijde van de tenlastegelegde bedreigingen was betrokkene paranoïde psychotisch en vertoonde hij manisch ontremd gedrag. Deze symptomen komen voort uit de psychotische kwetsbaarheid van betrokkene. De gedragskeuzes van verdachte werden ten tijde van de tenlastegelegde bedreiging volledig beïnvloed door de bij verdachte vastgestelde schizoaffectieve stoornis. Geadviseerd wordt het tenlastegelegde, bij een bewezenverklaring, niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank volgt de conclusies uit de Pro Justitia rapportages op grond van de onderbouwing ervan en volgt het advies dat de tenlastegelegde bedreiging verdachte in het geheel niet kan worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte voor de bewezenverklaarde bedreiging onder feit 1 daarom volledig ontoerekeningsvatbaar. Nu de bewezenverklaarde belediging ten tijde van de bedreiging heeft plaatsgevonden en gericht was tegen dezelfde opsporingsambtenaren, acht de rechtbank aannemelijk dat ook dit feit niet aan verdachte kan worden toegerekend. Het is aannemelijk dat de gedragskeuzes van verdachte volledig door zijn schizoaffectieve stoornis werden beïnvloed.
Verdachte is niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor beide feiten.

7.Motivering van de maatregelen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om voor de tenlastegelegde bedreiging aan verdachte een maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging op te leggen. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat in dit geval geen sprake is van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de tbs-maatregel een periode van vier jaar niet te boven zal gaan. Daarnaast heeft hij gevorderd een maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op te leggen.
7.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om geen tbs-maatregel op te leggen. Voorzover sprake is van een risico op recidive, kan dit in het kader van een zorgmachtiging worden ondervangen. De verdediging heeft benadrukt dat het van belang is om passende huisvesting te vinden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met een terroristisch misdrijf, hetgeen ernstig en angstaanjagend is. Verdachte heeft daarmee bijgedragen aan het versterken van in de maatschappij levende gevoelens van onrust en onveiligheid. Hij heeft dat tegenover politieambtenaren in de openbare ruimte gedaan, op de Ferdinand Bolstaat, waar vele omstanders getuige waren van zijn woorden.
Verdachte heeft ook politieambtenaren bedreigd met zware mishandeling en misdrijven tegen het leven gericht. Verdachte heeft met zijn beledigingen getoond dat hij geen respect heeft voor het openbaar gezag.
Strafblad
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit naar voren komt dat dit niet de eerste keer is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan agressiedelicten. In maart 2021 is aan verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd wegens openlijke geweldpleging. Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten in deze strafzaak was de proeftijd van deze eerdere veroordeling, waarvan de tenuitvoerlegging is gevorderd, nog niet voorbij. In juli 2021 is verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege bedreiging met brandstichting.
Advies Pro Justitia rapporteurs en geneesheer-directeur
Uit de onder 6 genoemde Pro Justitia rapportages en het verhandelde ter terechtzitting blijkt het volgende.
In 2017 heeft verdachte voor het eerst een psychose gehad. Paranoïde en achterdochtige gedachten veroorzaken bij verdachte een gevoel van wantrouwen richting anderen. Ook zijn cannabisgebruik en de stressgevoelens die verdachte ervaart doordat hij geen vaste woonplek en geen inkomen heeft, kunnen bijdragen aan psychotische decompensatie. Verdachte is niet in staat om zijn emoties te reguleren en zijn gedrag aan te passen op het moment dat sprake is van is van een manisch psychotische decompensatie. Onder invloed van zijn stoornissen vertoont verdachte agressief gedrag.
Het risico op recidive wordt door de psycholoog en psychiater op korte termijn ingeschat als hoog, als de psychotische problematiek van verdachte niet wordt behandeld. Zonder adequate behandeling is de prognose met betrekking tot de kans op recidive slecht te noemen. Verdachte heeft beperkt ziekte-inzicht en ziet de noodzaak niet in van medicatiegebruik.
Psycholoog J. Yntema acht het noodzakelijk dat verdachte, vanwege de hardnekkigheid van de bij hem vastgestelde stoornissen en vanwege het hoge recidiverisico op gewelddadig gedrag, intensief en langdurig wordt behandeld. Het is ook noodzakelijk dat deze behandeling in ieder geval start binnen een beveiligde
forensische kliniek met expertise op het gebiedvan psychiatrie en verslaving. Ondanks zijn uitgebreide hulpverleningsgeschiedenis in verschillende kaders is verdachte er onvoldoende in geslaagd hiervan te profiteren. Verdachte is
zorgmijdenden behandeling is daardoor niet van de grond gekomen. Ingeschat wordt dat
een langdurig traject nodig is, waarbij stapsgewijs en met veel ondersteuning behandeling vormgegeven dient te worden.
Psychiater E.J. de Lange acht behandeling binnen een gedwongen kader noodzakelijk, omdat verdachte niet open staat voor vrijwillige behandeling en medicatie inname. Om te voorkomen dat verdachte zich na zijn klinische opname zal onttrekken aan zijn behandeling, wordt het innemen van medicatie door middel van depotmedicatie als noodzakelijk gezien. Verdachte is immers één maand voor het tenlastegelegde, kort nadat hij werd ontslagen uit een kliniek van Mentrum, gestopt met zijn medicatiegebruik.
Door de zorgofficier van justitie, mr. J. Ang, is een overzicht van 20 juli 2021 over verdachte verstrekt, waarop te zien is welke civielrechtelijke (zorg)machtigingen en maatregelen in het verleden aan verdachte zijn opgelegd. Bij beschikking van 9 augustus 2021 is aan verdachte – aansluitend aan eerder opgelegde crisismaatregelen en zorgmachtigingen – een zorgmachtiging verleend voor de duur van twaalf maanden. Deze zal eindigen op 9 augustus 2022.
Ter terechtzitting van 21 januari 2022 heeft psychiater E. Sikkens (geneesheer-directeur [instelling] ) vragen beantwoord over de mogelijkheden van de lopende zorgmachtiging binnen [instelling] . Hij heeft op basis van het zorgdossier aangegeven dat verdachte gebaat kan zijn bij behandeling in een klinische forensische setting. Vrijwillige en gedwongen behandeltrajecten binnen de GGZ zijn in het verleden steeds mislukt. Verdachte is steeds gestopt met het innemen van medicatie, zodra hij een klinische behandelsetting verliet.
Motivering van de tbs-maatregel
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten om een tbs-maatregel op te leggen (artikel 37a Sr en verder):
  • verdachte is onderzocht door een psychiater en psycholoog, die hebben vastgesteld dat tijdens het begaan van de bewezenverklaarde bedreiging bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
  • bedreiging is een misdrijf, zoals genoemd in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
  • verder is gebleken dat verdachte onder invloed van de bij hem vastgestelde stoornissen door zijn agressieve gedrag een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen.
De rechtbank is op basis van de behandeling ter terechtzitting en de inhoud van de Pro Justitia rapportages overtuigd geraakt van de noodzaak van langdurige behandeling, zodat de kans op recidive kan worden teruggedrongen. Naar het oordeel van de rechtbank kan een dergelijke behandeling, in ieder geval in eerste instantie, alleen plaatsvinden binnen een klinische forensische setting. De psycholoog Yntema en psychiater De Lange hebben zich allebei op het standpunt gesteld dat de behandeling binnen een zorgmachtiging kan plaatsvinden. Nu civielrechtelijke behandeltrajecten in het kader van een zorgmachtiging niet van de grond zijn gekomen en niet hebben geleid tot het terugdringen van de recidive, komt de rechtbank echter tot de conclusie dat slechts een tbs-maatregel met dwangverpleging het recidiverisico tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau kan terugbrengen. Bovendien ziet de rechtbank geen mogelijkheden om binnen een civielrechtelijk behandelkader een stabiele leefsituatie met voldoende controlemogelijkheden op te bouwen. De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van de bedreigingen, het hoge recidiverisico, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging eisen (ex artikel 37b, eerste lid, Sr).
Binnen een beveiligde klinische setting kan de behandeling van verdachte eerst worden gericht op het stabiliseren van zijn psychiatrische problematiek. Daarnaast kan aandacht worden besteed aan het bewerkstelligen van motivatie voor het langdurig blijven innemen van medicatie. Zodra sprake is van meer stabiliteit op effectief, gedragsmatig en cognitief vlak, kan worden toegewerkt naar het verkrijgen van dagbesteding en een geschikte woonplek, al dan niet in het kader van begeleid wonen.
Een behandeling in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden vormt geen alternatief, omdat verdachte niet heeft willen meewerken aan het opstellen van een adviesrapport door de reclassering. De rechtbank zal daarom voor de onder 1 bewezenverklaarde bedreiging overgaan tot oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
Gemaximeerde tbs-maatregel
De rechtbank stelt vast dat geen sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de tbs-maatregel is beperkt tot vier jaar.
Maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking
Hoewel door de weigerende houding van verdachte geen risicotaxatie door de reclassering heeft plaatsgevonden, is in de hierboven beschreven Pro Justitia rapportages geconcludeerd dat het risico op recidive door de hardnekkige psychiatrische problematiek van verdachte hoog is. Vanwege het bij verdachte ontbrekende ziektebesef en zijn gebrek aan motivatie om medicatie in te blijven nemen bestaat de kans dat het recidiverisico na vier jaar – wanneer de tbs-maatregel van rechtswege zal eindigen – niet tot een aanvaardbaar niveau is teruggedrongen. Gezien de aard van zijn stoornis is het onzeker of verdachte een langdurig en ongetwijfeld confronterend behandeltraject na vier jaar heeft voltooid zodat het risico bestaat dat onvoldoende resultaat is behaald. Ter beveiliging van de maatschappij acht de rechtbank oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking noodzakelijk, zodat na beëindiging van de tbs-maatregel de mogelijkheid bestaat om aan verdachte binnen een dwangkader gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende voorwaarden op te leggen. De rechtbank zal daarom overgaan tot oplegging van een maatregel op grond van artikel 38z Sr, die strekt tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van deze maatregel is voldaan.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken zit de op 12 oktober 2021 bij de griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam. De officier van justitie vordert daarin de bij vonnis van 11 maart 2021 van de politierechter van de rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/058559-21 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand alsnog ten uitvoer te leggen, omdat verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, gelet op zijn vordering in deze strafzaak, gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf af te wijzen.
8.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen. Toewijzing van de vordering acht de rechtbank niet opportuun, omdat aan verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 38z, 57, 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
bedreiging met een terroristisch misdrijf
en;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en;
bedreiging met zware mishandeling,
meermalen gepleegd;
feit 2:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], voor het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte voor het bewezenverklaarde onder feit 1
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Legt voor het bewezenverklaarde onder feit 1 de
maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingop als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummer 13/058559-21.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. P.K. Oosterling-van der Maarel en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets en L. Bergsma, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2022.