ECLI:NL:RBAMS:2022:8228
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- G.M. van Dijk
- M. Wiewel
- M.E. van Rijn-Tonino
- Rechtspraak.nl
Ontneming na beleggingsfraude met afwijzing vordering wegens voordeel toegerekend aan natuurlijk persoon
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 november 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. De vordering van de officier van justitie was gericht op het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat geschat werd op € 1.055.588,19, waarvan € 88.170,70 aan de veroordeelde zou worden toegerekend. De verdediging voerde aan dat de vordering niet ontvankelijk was, omdat de benadeelde partijen al vorderingen hadden ingediend die het door het Openbaar Ministerie berekende voordeelsbedrag overstegen. De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in haar vordering, omdat de wet ruimte biedt voor zowel vorderingen van benadeelde partijen als ontnemingsvorderingen.
De rechtbank heeft de ontnemingsvordering uiteindelijk afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had verkregen. De rechtbank concludeerde dat de feiten waarvoor de veroordeelde was veroordeeld, niet leidden tot een vermogensvermeerdering die als voordeel kon worden ontnomen. De rechtbank benadrukte dat het feit dat een geldbedrag voorwerp is van witwassen, niet automatisch betekent dat dit bedrag ook als voordeel uit witwassen kan worden aangemerkt. De rechtbank kwam tot de conclusie dat het gehele voordeel dat door de handelingen van de vertegenwoordiger van de veroordeelde was verkregen, aan hem moest worden toegerekend, en niet aan de veroordeelde zelf.
De beslissing van de rechtbank was dat de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel werd afgewezen.