3.3.Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak poging tot diefstal met geweld en/of poging tot afpersing
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld en/of afpersing, nu geen sprake is geweest van een begin van uitvoering. Verdachte zal daarom van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Vrijspraak voorbereiding van diefstal met geweld en/of afpersing in vereniging
De rechtbank is van oordeel dat ook de voorbereiding van een diefstal met geweld en/of afpersing in vereniging niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij overweegt daartoe het volgende.
Op 28 oktober 2020, omstreeks 16.00 uur, was mevrouw [aangever 2] zonder haar man thuis toen bij de voordeur van haar woning (op het adres [locatie] ) werd aangebeld en aangeklopt. Zij zag door het kijkgat een lichtgetinte man met een blauwe jas en blauwe pet voor de voordeur staan. Omdat de deuren van de lift steeds open en dicht gingen, kreeg zij de indruk dat er nog iemand stond, die de deuren open hield. Mevrouw [aangever 2] heeft niet open gedaan, omdat zij de situatie niet vertrouwde. De man liep toen naar de lift. Mevrouw [aangever 2] heeft haar man (aangever) gebeld. Op het moment dat aangever thuis kwam, waren de personen verdwenen.
Op 29 oktober 2020, omstreeks 12.26 uur, werd opnieuw aangebeld op voornoemd adres. Eerst bij de centrale toegangsdeur van de flat en vervolgens werd meermalen aangebeld en hard aangeklopt bij de voordeur van de woning zelf. Aangever en zijn vrouw waren beiden thuis. Aangever zag een man voor de deur staan, die zijn oor tegen de voordeur hield en bleef aankloppen. Aangever zag dat de deur van het trappenhuis werd opengehouden door een ander met zijn been. Zijn vrouw (mevrouw [aangever 2] ) zag via het kijkgat van de voordeur dat dezelfde man als de dag daarvoor voor de deur stond. Na 3 of 4 minuten liep de man weg. Vervolgens heeft aangever de politie gebeld. Aangever is eigenaar van twee Indiase restaurants. Hierdoor kreeg hij de indruk dat hij mogelijk het doelwit was van een inbraak of overval.
De ter plaatse gekomen verbalisanten hebben om de hoek van het flatgebouw een auto – met draaiende motor en de banden naar buiten gedraaid – aangetroffen met drie inzittenden: verdachte als bestuurder, medeverdachte [medeverdachte 1] op de bijrijdersstoel en [medeverdachte 2] op de achterbank. Beneden gekomen, herkende aangever verdachte als de persoon die voor zijn deur had gestaan. Het gegeven signalement kwam ook overeen. De auto bleek op naam te staan van de schoonmoeder van medeverdachte [medeverdachte 1] . Tijdens de doorzoeking van de auto zijn onder andere de volgende goederen aangetroffen: drie schroevendraaiers (onder de bijrijdersstoel), zwarte handschoenen (op de achterbank), een telefoon met een track- en tracemelding (in de middenconsole) en een rol duct tape (in de kofferbak). Daarnaast is op de accu onder de motorkap een tas aangetroffen met verschillende voorwerpen, waaronder een bouwsleutel, een moersleutel, een kerntrekker en schroevendraaiers. Volgens de verbalisanten ging het om zogeheten “inbrekerswerktuigen”. In de onderbroek van medeverdachte [medeverdachte 2] zat een opvouwbaar mes. De politie beschrijft dat [medeverdachte 2] zich voor de aanhouding zenuwachtig gedraagt.
Uit de digitale gegevens van het voertuig komt naar voren dat [locatie] , de straat waar aangever woont, zowel op 28 als op 29 oktober 2020 in het navigatiesysteem is ingevoerd en dat met het voertuig op beide dagen naar dit adres is gereden kort voordat op beide dagen is aangebeld bij aangever. Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon die de politie toeschrijft aan verdachte blijkt dat de telefoon op beide dagen, rond het tijdstip van de gebeurtenissen, een zendmast in de nabijheid van de woning van aangever en zijn vrouw heeft aangestraald. Het onderzoek naar de track- en tracemelding op de aangetroffen telefoon, heeft niets opgeleverd.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor op 29 oktober 2020 een beroep gedaan op zijn zwijgrecht.
Voor de beantwoording van de vraag of verdachte zich aan het subsidiair tenlastegelegde heeft schuldig gemaakt dient de rechtbank te beoordelen of de aangetroffen voorwerpen bestemd waren voor het plegen van een diefstal met geweld en/of afpersing in vereniging. Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet worden beoordeeld of verdachte voorwerpen voorhanden heeft gehad die, afzonderlijk of gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig kunnen zijn voor het plegen van deze misdrijven. Daarnaast moet worden beoordeeld of het doel dat de verdachte voor ogen had op het plegen van deze strafbare feiten was gericht (het misdadige doel).
De rechtbank is van oordeel dat de aangetroffen voorwerpen in de auto en het mes in de onderbroek van medeverdachte [medeverdachte 2] gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm, dienstig kunnen zijn voor het plegen van een diefstal met geweld en/of afpersing in vereniging. Zo kon het mes bijvoorbeeld worden gebruikt om de aanwezige bewoners te bedreigen of geweld toe te passen. Met het gereedschap dat verbalisanten kwalificeren als inbrekerswerktuigen, kon ook op andere plekken dan een woning worden ingebroken, zoals in een kluis.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de hierboven genoemde feiten en omstandigheden bovendien kan worden bewezen dat verdachte diegene is geweest die op 28 en 29 oktober 2020 heeft aangebeld en, samen met een ander, voor de voordeur van de woning van aangever en zijn vrouw heeft gestaan. Dat verdachte twee keer is weggelopen toen niet werd open gedaan, past binnen het scenario van het plegen van een diefstal met geweld en/of afpersing, omdat daarvoor de bewoners thuis moeten zijn.
Daarnaast waren de omstandigheden waaronder verdachte en zijn medeverdachten zijn aangetroffen zeer verdacht. De motor van de auto draaide immers, medeverdachte [medeverdachte 2] kwam zenuwachtig over en een deel van het gereedschap werd bewaard op een ongebruikelijke plek voor een (rijdende) auto. Verdachte en medeverdachten hebben geen verklaring gegeven voor deze verdachte omstandigheden.
De rechtbank kan echter niet vaststellen dat verdachte samen met zijn medeverdachten het plan had om een woningoverval of afpersing te gaan plegen. Niet kan worden vastgesteld dat een van de medeverdachten bij het aanbellen bij de woning aanwezig was. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de goederen die verspreid en (deels) uit het directe zicht van verdachte zijn aangetroffen in verschillende delen van de auto. Tot slot kan niet worden vastgesteld dat verdachte wist van het mes in de onderbroek van medeverdachte [medeverdachte 2] , terwijl het voorhanden hebben van dat mes voor het plegen van een diefstal met geweld en/of afpersing een belangrijke voorwaarde lijkt te zijn.
Gelet op de hierboven genoemde feiten en omstandigheden is weliswaar sprake van een verdachte situatie, maar omdat niet overtuigend kan worden bewezen dat verdachte wist dat hij die spullen samen met zijn medeverdachten voorhanden had en voor het misdadige doel geen objectief bewijs bestaat, zal de rechtbank verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde vrij spreken.