ECLI:NL:RBAMS:2022:8215

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
81-309894-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen en witwassen van grote geldbedragen, vrijspraak voor het uitoefenen van betaaldienstverlening zonder vergunning

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 december 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van witwassen van in totaal ongeveer € 225.000,- en witwassen van ongeveer € 35.000,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding gedeeltelijk nietig was, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte werd beschuldigd van het in de periode van 1 september 2019 tot en met 20 december 2021 in Amsterdam gewoontewitwassen van grote geldbedragen, waaronder bedragen die in Encrochat-communicatie waren vermeld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het uitoefenen van een bedrijf van betaaldienstverlener zonder vergunning, omdat niet bewezen kon worden dat hij dit feit had gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarbij de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging zijn genomen. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen, waaronder contante geldbedragen en telefoons, uitgesproken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 81-309894-21 (Promis)
Datum uitspraak: 29 december 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1965,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 3 november 2022, 8 december 2022 en 29 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. van Staden ten Brink en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M. Broere naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zittingen van 16 juni 2022 en 8 december 2022 – kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. het in de periode van 1 september 2019 tot en met 20 december 2021 in Amsterdam (gewoonte)witwassen van € 13.506.803,- vermeld in Encrochat communicatie en/of telecommunicatieberichten, waaronder
  • ongeveer 150.000,- Britse Pond;
  • ongeveer 3.000.000,- Indiase Roepie;
  • ongeveer 256.717,- Dirham;
  • ongeveer € 10.000,- en
  • ongeveer € 15.000,-.
subsidiair is de poging hiertoe ten laste gelegd;
2. het in de periode van 1 september 2019 tot en met 20 december 2021 in Amsterdam (gewoonte)witwassen van € 30.000,- en € 3.495,-;
3. het in de periode van 28 maart 2020 tot en met 20 december 2021 in Amsterdam zonder vergunning van de Nederlandse Bank het bedrijf van betaaldienstverlener uitoefenen, door opzettelijk voor begunstigden en betalers 225 geldtransacties en/of geldtransfers uit te voeren of uit te laten voeren en/of te ontvangen en/of aan die begunstigden en betalers geldbedragen beschikbaar te stellen en/of voor hen te houden, waaronder geldtransacties van:
  • ongeveer 150.000,- Britse Pond;
  • ongeveer 3.000.000,- Indiase Roepie;
  • ongeveer 256.717,- Dirham;
  • ongeveer € 10.000,- en
  • ongeveer € 15.000,-
en daar een gewoonte van maken.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Algemene inleiding

In het onderzoek 26Lemont is informatie naar voren gekomen over een gebruiker met de accountnaam “ [accountnaam] ”. Uit de vanuit dat account verstuurde gesprekken en foto’s kreeg de politie de indruk dat die persoon zich bezighield met gewoontewitwassen en het buiten het gangbare (bancaire) betalingsverkeer houden van grote geldbedragen.
In dezelfde periode ontving de politie meldingen via het Team Criminele Inlichtingen over verdachte. Volgens de melders zou hij onder meer werkzaam zijn in de geld- en drugshandel, zes souvenirwinkels, die op naam van anderen staan, gebruiken voor fraudepraktijken, gebruik maken van een zogenoemde PGP-telefoon en het geld dat hij met criminaliteit zou verdienen via een hawala-bankier naar India versturen, waar hij het in vastgoed zou beleggen.
Verdachte is 20 december 2021 aangehouden in een souvenirwinkel. Hij droeg toen een telefoon (iPhone 8) en € 3.945,- bij zich en in de winkel lag een telefoon (iPhone X) die werd opgeladen. De politie heeft de woning van de zoon van verdachte aan de [adres 1] , waar verdachte ook verbleef, doorzocht. Daar troffen zij onder andere een Samsung-telefoon en een PGP-telefoon aan (V Smart) en in de slaapkamer van verdachte een geldbedrag van € 30.000,- in een koffieverpakking.
De politie heeft verder onderzoek gedaan naar de gegevens op de diverse telefoons en de berichten en foto’s die met het account “ [accountnaam] ” zijn verstuurd. Er werden onder meer foto’s van geldbedragen, van zogenoemde
tokensen berichten, waarin over geldbedragen wordt gesproken, aangetroffen.

4.Voorvragen

4.1.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat sprake is van een schending van artikel 6 EVRM vanwege het niet toevoegen van stukken uit het onderzoek 26Lemont waarvan de verdediging de rechtmatigheid van het verkregen bewijs niet kan toetsen. Zonder deze stukken kan de verdediging niet toetsen of sprake is van een schending van artikel 8 EVRM vanwege de wijze waarop de Encrochat-berichten zijn verkregen. Het openbaar ministerie maakt doelbewust of met grove veronachtzaming inbreuk op het recht op een eerlijk proces van verdachte en het openbaar ministerie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.1.2.
Standpunt OM
De officier van justitie meent dat aan de verdediging ruimschoots voldoende stukken zijn verschaft om de rechtmatigheid te kunnen toetsen. Voor het onderzoek in Frankrijk geldt dat de Franse rechter de gang van zaken naar Frans recht heeft getoetst. Frankrijk kent dezelfde rechtsbeginselen als Nederland en daarom is het vertrouwensbeginsel van toepassing. Dat betekent dat het niet de taak is van de Nederlandse rechter om te toetsen of het Franse onderzoek aan de Franse rechtsregels voldoet. Voor zover het onderzoek in Nederland heeft plaatsgevonden, is dat door de Nederlandse rechter getoetst. Het onderzoek is dan ook rechtmatig en het openbaar ministerie moet ontvankelijk worden verklaard.
4.1.3.
Oordeel rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is 26Lemont geen voorbereidend onderzoek geweest in de zaak tegen verdachte. De Hoge Raad heeft bepaald dat onder omstandigheden aan een vormverzuim of een onrechtmatigheid in een ander onderzoek toch een rechtsgevolg kan worden verbonden. Maar niet is gebleken van een begin van aannemelijkheid dat sprake is geweest van enig vormverzuim dan wel enige onrechtmatigheid in het onderzoek 26Lemont. Daarom komt de rechtbank niet toe aan de vraag of het betreffende vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten. Van een schending van artikel 6 en/of 8 EVRM is dus niet gebleken. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
4.2.
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, behalve ten aanzien van gedeelten van het onder feit 1 primair en subsidiair en feit 3 ten laste gelegde. Voor feit 1 voor het gedeelte van € 13.506.803,- dat in de dagvaarding niet is gespecificeerd. Voor feit 3 voor de 220 geldtransacties die in de dagvaarding niet zijn gespecificeerd. De rechtbank zal overgaan tot het partieel nietig verklaren van die gedeelten van de dagvaarding. De rechtbank zal deze beslissing bij de behandeling van de feiten onder 5.3 toelichten.
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gesteld dat feit 1 primair, feit 2 en feit 3 bewezen kunnen worden verklaard, waarbij er bij feit 1 en 3 sprake is van medeplegen.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van alle feiten bepleit.
Voor feit 1 geldt dat niet vaststaat dat verdachte de enige gebruiker is geweest van de iPhone8, de iPhone X en de Samsung Galaxy en dat hij dus niet verantwoordelijk is voor de daarop aangetroffen inhoud. Ook staat niet vast wie allemaal gebruiker waren van de
username“ [accountnaam] ”. Verdachte was niet de gebruiker van het PGP-toestel, waarop het account is aangetroffen. Verder staat het niet vast dat alle tenlastegelegde transacties zijn geslaagd. Er bestaan contra-indicaties voor het daadwerkelijk plaatsvinden van diverse transacties. Daarnaast zijn er onvoldoende indicatoren dat sprake is van geld dat afkomstig is van enig misdrijf. Verdachte moet ook van het subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken omdat niet kan worden bewezen dat de gedragingen van verdachte waren gericht op de voltooiing van het delict.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat het geld in de koffieverpakking niet van verdachte was. Het is handelsgeld van zijn zoon. Zijn zoon had dat geld aan de vrouw van verdachte in bewaring gegeven. Verdachte wist dat er over geld is gesproken, maar hij kende de details niet. Het geld dat bij verdachte in de fouillering is aangetroffen, betrof geld dat hij had gekregen van zijn andere zoon om zaken rondom het overlijden van zijn moeder in [geboorteland] te betalen. Hij droeg dat nog bij zich.
Voor feit 3 geldt ook dat niet vaststaat dat de telefoons door verdachte zijn gebruikt en dat hij verantwoordelijk is voor de aangetroffen berichten. Verder kan niet bewezen worden dat verdachte van de uitoefening van een bedrijf een gewoonte heeft gemaakt.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1.
Geldigheid van de dagvaarding
Verdachte is gedagvaard tegen de zitting van 24 maart 2022, waarbij verdachte ten laste is gelegd dat hij zich in de periode van 28 maart 2021 tot en met 20 december 2021 heeft schuldig gemaakt aan - zakelijk en samengevat weergegeven - witwassen van (ongeveer) € 58.045,- en/of van een of meer geldbedrag(en) zoals vermeld in zogenaamde Encrochat communicatie.
Op 16 juni 2022 heeft de officier van justitie - met een toegewezen vordering wijziging tenlastelegging - feit 3 toegevoegd en ten aanzien van feit 1 de geldbedragen zoals vermeld in de Encrochat communicatie nader gespecificeerd in die zin dat deze geldbedragen een totale waarde hebben van (ongeveer) € 13.506.803,-, waaronder de volgende bedragen:
150.000,- Britse Ponden te Birmingham in de periode van 15 mei 2020 tot en met 16 mei 2020 en/of
3.000.000,- Indiase Roepie in Chandigarh (India) in de periode van 29 april 2021 tot en met 30 april 2021 en/of
256.717,- Dirham in Dubai (VAE) in periode van 28 mei 2021 tot en met 31 mei 2021 en/of
10.000,- euro te Amsterdam in periode van 21 oktober tot en met 25 oktober 2021 en/of
15.000,- euro te Amsterdam in periode van 11 december 2021 tot en met 12 december 2021.
Op 8 december 2022 heeft de officier van justitie - met een toegewezen vordering wijziging tenlastelegging - aan feit 1 subsidiair poging witwassen van dezelfde geldbedragen toegevoegd.
De rechtbank ziet zich - ambtshalve - voor de vraag gesteld of de dagvaarding voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) wat betreft de onderdelen:
‘geldbedrag(en), voor een totaalbedrag van ongeveer 13.506.803 euro, althans (van) enig(e) (contante) geldbedrag(en) (vermeld in Encrochat communicatie en/of telecommunicatie berichten)’ als omschreven onder feit 1 primair en subsidiair en
‘geldbedragen bestaand uit 225 geldtransacties met een totale waarde van (ongeveer) € 13.506.803,-’ als omschreven onder feit 3.
Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende. De tenlastelegging strekt ertoe voor zowel de verdachte als de rechter duidelijkheid te verschaffen omtrent de beschuldiging. Met het oog hierop is in artikel 261 Sv neergelegd dat de dagvaarding een opgave behelst van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse en de omstandigheden waaronder het zou zijn begaan. Het ten laste gelegde moet ‘zoodanig feitelijk zijn aangeduid dat de verdachte in staat is, wat hem wordt verweten, te begrijpen, opdat hij zich daarop kan verdedigen’. Het gaat er om dat sprake is van een voldoende mate van concretisering van het feit waarvan verdachte wordt beschuldigd zodat het voor de verdediging mogelijk is zich daartegen te verweren en voor de rechter om daarop te beslissen.
De vraag die zich opdringt is of de betreffende omschrijvingen aan deze maatstaf voldoen. De steller van de tenlastelegging verwijst - aan het eind van deze omschrijvingen - naar vijf concreet omschreven geldtransacties, met inbegrip van valutasoort, bedrag, plaats en datum van de transactie, die tot het totaal aantal van 225 behoren. Verdachte heeft iedere betrokkenheid bij de geldtransacties ontkend. De 225 geldtransacties voor een bedrag van € 13.506.803,- zien - zo begrijpt de rechtbank - op witwastransacties die over de gehele wereld zouden hebben plaatsgevonden.
In het dossier zijn de hierboven genoemde 5 transacties concreet en gespecificeerd uitgewerkt naar tijd, plaats, valuta en omvang en bijbehorende chatgesprekken. Wat betreft de ‘resterende 220 geldtransacties’ heeft de officier van justitie ter zitting desgevraagd opgemerkt dat er ‘geen capaciteit’ was om deze transacties op dezelfde wijze als de 5 genoemde transacties uit te werken. Hij heeft daarbij verwezen naar een zich in het dossier bevindend Excel-bestand.
In dit Excel-bestand zijn een groot aantal kolommen met daarboven als kop vermeld: datum, aansluiting, contact, in/uit, inhoud, bedrag en valuta opgenomen. In de kolom ‘inhoud’ worden chatberichten weergegeven, soms bestaand uit een enkel woord, soms een getal, een plaats en/of een accountnaam. Hij heeft deze transacties niet afzonderlijk toegelicht. Aansluitend heeft de officier van justitie geconcludeerd dat hij ook het witwassen en bankieren zonder vergunning ten aanzien van de ‘resterende 220 geldtransacties’ bewezen acht. De verdediging heeft deze wijze van ten laste leggen omschreven als een moeilijke legpuzzel, waarbij het aan de verdediging en de rechtbank wordt gelaten om de puzzelstukjes van de tenlastelegging op de juiste plek te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de aan de hierboven genoemde aan de dagvaarding te stellen eisen niet alleen voor de verdachte, maar ook voor de rechtbank van belang zijn, nu zij de vragen ex artikel 350 Sv dient te beantwoorden op basis van de dagvaarding en de stukken die zich in het dossier bevinden.
De rechtbank stelt vast dat de betreffende onderdelen van de dagvaarding, ook tegen de achtergrond van het Excel-bestand en de overige stukken in het dossier, de feiten waarvan verdachte wordt beschuldigd niet in voldoende mate concretiseren en daarom onvoldoende duidelijkheid en houvast bieden, om de vragen ex artikel 350 Sv te beantwoorden. Dit brengt mee dat de dagvaarding nietig is ten aanzien van de volgende onderdelen, voor zover deze niet zien op de vijf daarna geconcretiseerde geldbedragen c.q. geldtransacties:
‘geldbedrag(en), voor een totaalbedrag van ongeveer 13.506.803 euro, althans (van) enig(e) (contante) geldbedrag(en) (vermeld in Encrochat communicatie en/of telecommunicatie berichten)’ als omschreven onder feit 1 primair en subsidiair en
‘225 geldtransacties met een totale waarde van (ongeveer) € 13.506.803,-’ onder feit 3.
5.3.2.
Feit 1
Verdachte gebruiker telefoons
De rechtbank zal eerst beoordelen of verdachte de houder en gebruiker is geweest van een aantal van de telefoons die in het dossier genoemd worden.
Apple iPhone X (telefoonnummer [telefoonnummer 1] , IMEI-nummer [IMEI-nummer 1] )
De politie heeft deze telefoon aangetroffen in de winkel op de [straat] , waar verdachte ook op dat moment aanwezig was. Verdachte heeft op de zitting van 8 december 2022 verklaard dat hij deze telefoon in gebruik heeft gehad.
Apple iPhone 8 (telefoonnummer [telefoonnummer 2] )
Deze telefoon is aangetroffen in de broekzak van verdachte. Verdachte heeft ook over deze telefoon op de zitting van 8 december 2022 verklaard dat hij hem in gebruik heeft gehad.
Samsung Galaxy (telefoonnummer [telefoonnummer 3] , IMEI-nummer [IMEI-nummer 2] )
De politie heeft deze telefoon gevonden bij de doorzoeking van de woning van de zoon van verdachte aan de [adres 1] . Verdachte logeerde bij zijn zoon. Op 7 september 2021 is op de telefoon een applicatie geïnstalleerd om gegevens te kopiëren. Deze applicatie stond ook op de iPhone 8. Op 7 september 2021 zijn er 1.466 afbeeldingen overgezet op de iPhone 8. De laatste activiteit op de Samsung-telefoon is op 22 september 2021 geweest en de eerste daadwerkelijke activiteit van de iPhone 8 op 7 september 2021. Dit wijst erop dat de iPhone 8 in gebruik is genomen als opvolger van de Samsung-telefoon. Deze Samsung-telefoon maakt ook gebruik van de wifi-verbinding op het adres [adres 1] . Verder hebben op 13 januari 2021 verbalisanten op door medewerkers van het observatieteam aangegeven locaties een zogenoemde IMSI-catcher ingezet en het observatieteam ziet verdachte die dag op drie plekken waar op (vrijwel) hetzelfde moment via de IMSI-catcher te zien is dat de Samsung-telefoon daar ook is. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat verdachte ook de houder en gebruiker van de Samsung-telefoon is geweest.
V Smart Active 1 (IMEI1: [IMEI-nummer 3] )
Deze telefoon is aangetroffen in de woning aan de [adres 1] . Het IMEI1-nummer is [IMEI-nummer 3] . In het onderzoek 26Lemont kwam als gebruiker [accountnaam] naar voren. Er is data verkregen van de Encrotelefoon met IMEI-nummer [IMEI-nummer 3] met als gebruikersnaam [accountnaam] . Eén van de
nicknameswaar het account gebruik van maakt is “ [account] ”. Op verstuurde afbeeldingen is onder meer het straatnaambordje van de [straatnaam 1] in Amsterdam te zien. Dit is vlakbij de [adres 1] . Ook worden tussen de gebruiker van dit account en degenen met wie hij berichten uitwisselt locaties gedeeld, zoals: “ [locatie] ”, “ [locatie] ”, “ [locatie] ” en “ [adres 1] ”. Ook wordt “ [postcode] ” verstuurd, terwijl [postcode] de postcode van een deel van de [adres 1] is. Uit mastgegevens van het IMEI-nummer blijkt dat de gebruiker van het account zich tijdens chats regelmatig bevindt in de omgeving van de [straatnaam 2] , ter hoogte van de [straatnaam 3] , [adres 1] en [straatnaam 1] in Amsterdam. Verder wordt diverse malen gebruik gemaakt van wachtwoorden met “ [verdachte] ” erin. In de telefoon van een verdachte in een andere zaak is in de contactenlijst het account opgeslagen met
nickname“[account]”. In mei 2020 heeft de politie verder gezien dat de V Smart-telefoon en de iPhone X veelal dezelfde zendmasten aanstralen en dat het waarschijnlijk is dat de telefoons op dezelfde plaats zijn. Op grond van dit alles stelt de rechtbank vast dat verdachte de houder en gebruiker van het telefoontoestel is geweest.
De raadsman heeft gesteld dat er aanwijzingen zijn dat de toestellen gebruikt kunnen zijn door derden. De verdachte heeft dat echter niet zelf verklaard en heeft niet aangegeven welke personen dat dan zouden zijn geweest. Uit het dossier lijkt te volgen dat een telefoon een enkele keer door een ander dan verdachte is gebruikt om namens of over verdachte een bericht te sturen, maar dat geeft geen aanleiding om aan te nemen dat verdachte niet de gebruiker van de telefoons is geweest.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de gebruiker van de telefoons en van het account is geweest.
Op telefoons en op account “ [accountnaam] ” aangetroffen informatie
Op de telefoons zijn afbeeldingen aangetroffen waarop een gedeelte van een bankbiljet te zien is, een zogenoemd
token. Tokens kunnen worden gebruikt om te verifiëren dat de juiste persoon een goed in ontvangst neemt. Ook wordt er in (WhatsApp-)gesprekken op de iPhone 8, de Samsung-telefoon en van het account “ [accountnaam] ” gesproken over het verzenden van verschillende valuta en bedragen naar verschillende landen. Ook zijn er door het account “ [accountnaam] ” foto’s met daarop stapels bankbiljetten, waaronder Eurobiljetten, verstuurd. Verder zijn er vanaf de telefoons en het account (foto’s van) locaties verstuurd.
De vijf expliciet ten laste gelegde transacties
De rechtbank vindt dat van de volgende transacties op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat deze hebben plaatsgevonden.
1 - 15 tot en met 16 mei 2020, 150.000,- Britse Pond
Verdachte heeft via het account “ [accountnaam] ” op 15 mei 2020 contact met gebruiker “[gebruiker 1]”. Deze vraagt verdachte of hij morgen 150 in Birmingham wil doen. Verdachte stuurt aan een andere gebruiker, “[gebruiker 2]”, bericht hierover en stuurt hem een paar uur later een
tokenen vraagt om het tijdstip. Een half uur later stuurt verdachte hetzelfde
tokenaan “[gebruiker 1]”. Verder wordt door “[gebruiker 2]” in een bericht een locatie in Birmingham gedeeld, samen met het serienummer van het
tokenen de vermelding: Timing: 11.00 am sharp. Verdachte stuurt dit door aan “[gebruiker 1]”. Uit niets blijkt dat de transactie niet daadwerkelijk is doorgegaan. Uit het feit dat verdachte vaker contact met “[gebruiker 1]” heeft, waarbij “[gebruiker 1]” ook twee dagen later alweer om twee andere bedragen verzoekt in Londen en Barcelona, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de transactie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De iPhone X straalde ten tijde van de berichten een zendmast in Amsterdam aan op grond waarvan de rechtbank vaststelt dat verdachte op dat moment in Amsterdam was.
2 - 29 tot en met 30 april 2021, 3.000.000,- Indiase Roepia
Op 29 april 2021 stuurt contact [persoon 1] aan verdachte een
tokenop de Samsung-telefoon. Verdachte stuurt een bericht terug met daarin een mobiel nummer, het nummer van het
token, het bedrag 30 ton (3 miljoen) en postkantoor: [postkantoor]. Op 30 april 2021 stuurt [persoon 1] terug “Ja meneer”. Ook hier geldt dat er concreet wordt gesproken over een bedrag en een locatie en dat er een
tokenis verstuurd. Het bericht “ja meneer” lijkt op een bevestiging te duiden. Ook heeft verdachte twee dagen later al weer contact met [persoon 1]. [persoon 1] stuurt verdachte een
token. Op 11 mei vindt gelijksoortig contact plaats. Dit duidt er op dat de transactie op 30 april 2021 voltooid is en naar tevredenheid heeft plaatsgevonden. Uit locatiegegevens van de iPhone X blijkt dat verdachte 29 april 2021 in Amsterdam is.
4 - 21 tot en met 25 oktober 2021, € 10.000,-
Op 21 oktober 2021 heeft verdachte via de iPhone 8 contact met [persoon 2]. Verdachte krijgt van hem een bericht met daarin onder meer het bedrag van € 10.000,-, de naam “[naam 1]” en een Nederlands telefoonnummer, het nummer van een
tokenen Amsterdam. Op 24 oktober 2021 stuurt [persoon 2] aan verdachte bericht “meneer, vandaag is het van 10.000 dringend”. Op 25 oktober stuurt hij een gelijk bericht. Om 13.14 uur vraagt [persoon 2] verdachte om “hem” te bellen en stuurt meteen daarna de inhoud van het bericht van 21 oktober nogmaals. Een paar minuten later laat verdachte hem weten dat hij met degene gesproken heeft, dat meneer op 2,30 uur afstand rijden bij verdachte vandaan is en dat verdachte de jongen zal sturen en het zal doorgeven zodra zij daar aan zullen komen. In het belregister is te zien dat er die dag telefonisch contact tussen de iPhone 8 en het Nederlandse telefoonnummer uit de berichten is geweest. [persoon 2] stuurt later een foto van het
token. Ook hier geldt dat er heel concreet wordt gesproken over een bedrag en locatie en tijdstip van treffen. Ook met [persoon 2] gaan hierna de contacten verder. Op 21 en 25 oktober wordt verdachte gebeld op de iPhone X en die is dan in Amsterdam.
5 - 11 tot en met 12 december 2021, € 15.000,-
Verdachte ontvangt op 11 december 2021 op de iPhone 8 een bericht van [persoon 3] met daarin een Nederlands telefoonnummer en een naam, een nummer van een
token, het bedrag € 15.000,- en “[naam 2]”. Op 12 december 2021 vraagt het contact om een adres en verdachte stuurt [adres 2] door. Het contact zegt dat hij er in 30 minuten aan komt. Een paar uur later stuurt verdachte een foto van hetzelfde
tokennaar een Duits telefoonnummer. Ook hier is er sprake van een concreet bedrag en een locatie en tijdstip komen naar voren. Ook is er een
tokenverstuurd. Op deze dagen is verdachte met de iPhone X in Amsterdam.
Voor deze transacties geldt dat sprake is van een terugkerend patroon. Verdachte wordt gevraagd om geld en er wordt gesproken over percentages. Er wordt in de berichten kennelijk volstaan met het noemen van een bedrag en een locatie waarna een koerier op pad kan worden gestuurd. Er worden
tokensuitgewisseld.
Verder geldt voor transacties 4 en 5 dat uit de berichten blijkt dat er sprake is van snel handelen en dat er concreet iemand op pad gaat. Dit volgt elkaar zo snel op dat de rechtbank ervan uit gaat dat de transactie is doorgegaan. In het geval van transacties 1 en 2 worden de contacten erna voortgezet en daaruit blijkt dat er nieuwe opdrachten komen. De rechtbank leidt daaruit af dat de eerdere transacties (naar tevredenheid) zijn uitgevoerd.
Onbevestigde transactie
3 - 28 tot en met 31 mei 2021, 256.717,- Dirham (AED)
Via de Samsung-telefoon heeft verdachte op 28 mei 2021 contact met [persoon 4]. Verdachte zegt dat hij 250.000,- Dirham nodig heeft en vraagt de prijs. Verdachte krijgt dan bericht van [persoon 5] en hij vraagt verdachte of hij hem een adres en nummer kan geven en waar hij de Dirham kan ophalen. Op 31 mei stuurt [persoon 5] dat hij meer Dirham nodig heeft en dat de man van verdachte de Dirham nog niet aan [persoon 5] heeft gegeven. Uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat voor deze transactie een
tokenis gestuurd en er wordt er niet over een concrete locatie gesproken. Uit het bericht op 31 mei 2021 blijkt juist dat op dat moment de gelden kennelijk niet geleverd zijn. De rechtbank vindt dat niet bewezen kan worden dat het gaat om een voltooide transactie. Er is ook geen sprake van een poging tot witwassen, nu er geen begin van een uitvoering kan worden vastgesteld.
Witwasvermoeden transacties 1, 2, 4 en 5
Verdachte heeft samen met degenen met wie hij samenwerkte voornoemde bedragen voorhanden gehad, verworven, overgedragen en/of omgezet. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte heeft dan ook beschikkingsmacht gehad over deze voorwerpen.
De rechtbank vindt dat sprake is van een ernstig vermoeden dat het geld uit de vier transacties, waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat deze voltooid zijn, afkomstig zijn uit een misdrijf. In de berichten wordt veelal over hoge bedragen gesproken. Op de V smart-telefoon van verdachte zijn foto’s van pakken geld en geld in sportassen aangetroffen. Op de overige telefoons van verdachte zijn (foto’s van)
tokensaangetroffen, die gebruikt worden om te verifiëren wie een goed in ontvangst neemt. Uit de berichten blijkt dat de overdracht in openbare ruimtes plaatsvond en dat hiervoor geldkoeriers worden ingezet. Verder werd gebruik gemaakt van een encrypted telefoon en encrypted communicatiediensten. De rechtbank vindt dat dit voldoende indicatoren zijn om te spreken van een witwasvermoeden.
Verklaring verdachte
Dit betekent dat van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst van het geld. Die verklaring moet concreet zijn, verifieerbaar en niet op voorhand zeer onwaarschijnlijk. Verdachte heeft geen verklaring over de herkomst van het geld afgelegd. De rechtbank stelt daarom vast dat het niet anders kan dan dat het geld van een misdrijf afkomstig was en dat verdachte dat, gezien zijn heimelijke wijze van handelen, wist, althans dat hij de aanmerkelijke kans dat daar sprake van was bewust heeft aanvaard.
Er zijn vier transacties bewezen verklaard. Dat vindt de rechtbank te weinig om van gewoontewitwassen te kunnen spreken. De rechtbank zal verdachte van dat onderdeel vrijspreken.
5.3.3.
Feit 2
Verdachte droeg bij zijn aanhouding een contant bedrag van € 3.495,- bij zich. Bij de doorzoeking van de woning van de zoon van verdachte is, in de slaapkamer waar verdachte met zijn echtgenote verbleef, € 30.000,- aangetroffen in een koffieverpakking.
Voorhanden hebben geldbedragen
Het bedrag van € 3.495,- is bij verdachte aangetroffen. Verdachte was zich bewust van de aanwezigheid van het geld en kon daarover beschikken. Dit geldt ook voor het geldbedrag van € 30.000,- dat op de slaapkamer is aangetroffen. Verdachte wist dat het geld er lag en kon daarover beschikken. Dat de zoon van verdachte heeft verklaard dat hij het geld aan zijn moeder in bewaring had gegeven, is daarmee niet in tegenspraak.
Witwasvermoeden
De rechtbank vindt dat er sprake is van een ernstig vermoeden dat het geldbedrag van € 3.495,- van misdrijf afkomstig is. Het gaat om een groot contant geldbedrag dat verdachte in zijn broekzak bij zich droeg. Verdachte heeft geen eigen inkomsten en houdt zich bezig met ondergronds bankieren.
Dit ernstig vermoeden is er ook voor de € 30.000,-. Het was gebundeld in 6 pakketjes van
€ 5.000,-. Het geld is in een kast in de slaapkamer aangetroffen, in een koffieverpakking. Het is ongebruikelijk om op deze manier in huis een dergelijk groot geldbedrag te bewaren.
Dit maakt dat er van verdachte een verklaring mag worden verlangd over de legale herkomst van het geld en dat deze concreet, verifieerbaar en niet op voorhand zeer onwaarschijnlijk moet zijn.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft over de € 3.495,-verklaard dat hij dit geld uit [geboorteland] had meegenomen nadat het was overgebleven na betaling van kosten in verband met het overlijden en het afscheid van zijn moeder aldaar. Zijn zoon uit [land] had het geld, in euro’s, mee naar [geboorteland] genomen. Het geld moest uiteindelijk weer naar zijn zoon in [land] en verdachte droeg het nog bij zich nadat hij, enkele dagen daarvoor, uit [geboorteland] was teruggekomen. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte, die hij pas op de zitting heeft afgelegd, onvoldoende concreet.
Over het geld in de slaapkamer heeft verdachte verklaard dat zijn zoon [persoon 6] het aan de echtgenote van verdachte in bewaring had gegeven. Dit betreft echter enkel een blote, niet onderbouwde stelling. Bovendien blijkt uit de verklaring die [persoon 6] bij de politie heeft afgelegd dat dit niet kan kloppen. [persoon 6] heeft verklaard dat hij voor zijn bedrijf met maximaal € 25.000,- rondloopt en dat hij dat contante bedrijfsgeld thuis bewaart. In de woning is in totaal ongeveer € 55.000,- aangetroffen, waaronder gelden van [persoon 6]. Dat het bedrag van € 30.000,- van [persoon 6] zou zijn is met die verklaring in strijd. De verklaring van verdachte is dan ook niet voldoende concreet en, in het licht van de verklaring van [persoon 6], op voorhand zeer onwaarschijnlijk.
Verdachte heeft geen afdoende verklaringen over de herkomst van het geld afgelegd. De rechtbank stelt daarom vast dat het niet anders kan dan dat beide geldbedragen van een misdrijf afkomstig waren en dat verdachte dat, gezien zijn wijze van handelen, wist.
De rechtbank zal dan ook bewezen verklaren dat verdachte deze bedragen heeft witgewassen.
De rechtbank heeft in het dossier geen bewijs aangetroffen dat verdachte het feit samen met een ander heeft gepleegd zodat zij verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
Nu het voorhanden hebben op één moment bewezen wordt verklaard acht de rechtbank niet bewezen dat er sprake is geweest van gewoontewitwassen. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
5.3.4.
Feit 3
Zoals onder 5.3.1. is uiteengezet is de dagvaarding ook voor dit feit gedeeltelijk nietig, namelijk ten aanzien van het onderdeel ‘225 geldtransacties met een totale waarde van (ongeveer) € 13.506.803,-’, voor zover dit niet ziet op de vijf daarna geconcretiseerde geldtransacties.
Dan blijven er nog vijf geldtransacties over. Onder feit 1 heeft de rechtbank vastgesteld dat vier van deze vijf transacties daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Het uitvoeren van vier transacties, zoals ten laste gelegd, is echter onvoldoende om tot het bewijs te komen dat verdachte daarmee het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend. Nu dat bestanddeel van de tenlastelegging niet bewezen kan worden verklaard, zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Feit 1 primair
op tijdstippen in de periode van 15 mei 2020 tot en met 12 december 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers hebben verdachte en zijn mededader(s) contante geldbedragen, vermeld in Encrochat communicatie en/of telecommunicatie berichten, te weten:
- ( ongeveer) 150.000 Britse Pond (ongeveer 167.804 euro) in Birmingham (VK) in de periode van 15 mei 2020 tot en met 16 mei 2020 en
- ( ongeveer) 3.000.000 Indiase Roepies (ongeveer 33.686 euro) in Chandigarh ( India ) in de periode van 29 april 2021 tot en met 30 april 2021 en
- ( ongeveer) 10.000 Euro in Amsterdam in de periode van 21 oktober 2021 tot en met 25 oktober 2021 en
- ( ongeveer) 15.000 Euro in Amsterdam in de periode van 11 december 2021 tot en met 12 december 2021
voorhanden gehad en verworven en overgedragen en omgezet, terwijl verdachte en zijn mededader(s) wist(en) dat voornoemde geldbedragen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf;
Feit 2
op 20 december 2021 te Amsterdam zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft verdachte een contant geldbedrag van (ongeveer) 30.000 euro ( [adres 1] ) en een contant geldbedrag van (ongeveer) 3.495 euro (fouillering) voorhanden gehad terwijl hij wist dat voornoemde geldbedragen geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen geachte feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Het overzicht van de bewijsmiddelen is opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt daarvan onderdeel uit.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft daarbij als bijzondere voorwaarde gevorderd dat verdachte zich moet onthouden van versleutelde mobiele communicatie. In geval van vrijspraak van feit 2 heeft hij een geldboete van € 33.495,- gevorderd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij veroordeling een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen. De strafeis van de officier van justitie is te hoog, nu bij berekening van het benadelingsbedrag hooguit kan worden uitgegaan van een bedrag aan ontvangen commissie. De gevorderde bijzondere voorwaarde is ongewenst, nu dit praktisch een verbod op het gebruik van een mobiele telefoon zou inhouden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een bedrag van in totaal ongeveer
€ 260.000,-. Witwassen is een ernstig feit dat bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Het leidt er namelijk toe dat uit misdrijf verkregen geld een schijnbaar legale herkomst krijgt. Bovendien wordt hierdoor de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast.
De rechtbank heeft gekeken naar de afspraken over straffen die de rechtbanken en gerechtshoven onderling hebben gemaakt. Voor witwassen gaat de rechtbank uit van de afspraken over straffen voor fraudedelicten. Bij een benadelingsbedrag van ongeveer
€ 250.000,- is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden het uitgangspunt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Voorts komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van een kleiner aantal beschuldigingen. Dit leidt ertoe dat de rechtbank tot een aanzienlijk lagere straf komt dan die is geëist door de officier van justitie.
De rechtbank legt aan verdachte op een gevangenisstraf van 12 maanden.

9.Voorlopige hechtenis

De rechtbank heeft met ingang van 14 december 2022 de voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven, omdat vanaf dat moment de voorlopige hechtenis gelijk was aan de op te leggen gevangenisstraf. Deze beslissing is afzonderlijk schriftelijk vastgelegd.

10.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
7: goednummer 178617: 30.000,- Euro
8: goednummer 178457: 1 STK Telefoontoestel, iPhone, wit
5: goednummer onbekend: 3.350,- Euro
6: goednummer onbekend: 145,- Euro
Verbeurdverklaring
De voorwerpen behoren aan verdachte toe. Hij kan deze voorwerpen geheel of ten dele ten eigen bate aanwenden. Nu met betrekking tot en met behulp van die voorwerpen het bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van een deel van het onder 1 primair en subsidiair en een deel van het onder 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor uiteengezet onder 5.3.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 primair:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
Feit 2:
witwassen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Verklaart verbeurd:
7: goednummer 178617: 30.000,- Euro
8: goednummer 178457: 1 STK Telefoontoestel, iPhone, wit
5: goednummer onbekend: 3.350,- Euro
6: goednummer onbekend: 145,- Euro
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. J.M.R. Vastenburg en C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 december 2022.
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]
[...]
[...]
[...]