ECLI:NL:RBAMS:2022:8214

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
C/13/724432 / KG RK 22-1497
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis en de ontvankelijkheid daarvan

In deze zaak heeft CW Travel Holdings N.V. (CWTH) op 26 oktober 2022 een verzoekschrift ingediend tot verlening van voorwaardelijk verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis. Dit vonnis, gewezen op 7 april 2015, betreft een geschil dat onder de Arbitrageregels van de Internationale Kamer van Koophandel valt. CWTH verzocht om een spoedige mondelinge behandeling, maar de voorzieningenrechter heeft in een eerdere correspondentie aangegeven dat er geen aanleiding is om het verzoek in behandeling te nemen, aangezien de Hoge Raad nog moet oordelen over de eerder genomen beschikkingen door het Gerechtshof Amsterdam. CWTH heeft vervolgens geprobeerd het verzoek opnieuw onder de aandacht te brengen, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het verzoek al in behandeling is bij de Hoge Raad en dat CWTH niet-ontvankelijk is in haar verzoek. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat het voorwaardelijke karakter van het verzoek niet kan leiden tot een andere conclusie, omdat het verzoek al bij een hogere rechter aanhangig is. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk beslist dat CWTH niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/724432 / KG RK 22-1497 MDvH/CB
Beschikking van de voorzieningenrechter van 23 december 2022
in de zaak van
de naamloze vennootschap
CW TRAVEL HOLDINGS N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
advocaten mr. T. Stouten, mr. E.M. Moison en mr. J.L. Angelier te Rotterdam,
en
de vennootschap naar buitenlands recht
SEITUR AGENCIA DE VIAJES Y TURISMO CIA. LTDA.,
gevestigd te Quito, Ecuador,
belanghebbende.
Partijen zullen hierna CWTH respectievelijk Seitur worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1.
CWTH heeft op 26 oktober 2022 een verzoekschrift ingediend tot verlening van voorwaardelijk verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis. Daarbij heeft zij verzocht om met spoed een mondelinge behandeling te bepalen.
1.2.
Bij e-mail van 10 november 2022 heeft de griffier namens de voorzieningenrechter het volgende bericht aan (de advocaten van) CWTH gestuurd:
“Ik heb uw verzoek van 26 oktober jl. voorgelegd aan een van de voorzieningenrechters. Die heeft mij gevraagd u te berichten dat geen aanleiding wordt gezien uw “voorwaardelijke” verzoek in behandeling te nemen. Op dit moment staat nog niet vast dat de Hoge Raad de beschikking van het Hof Amsterdam van 5 juli 2022 zal vernietigen en de zaak naar deze rechtbank zal verwijzen. Ook ziet de voorzieningenrechter de gestelde spoed niet. CWTH heeft zelf immers (ruim) vier jaar gewacht met het indienen van het verzoek voor de erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis van 7 april 2015. Hetgeen in het verzoekschrift is gesteld over het belang bij een spoedige behandeling brengt de voorzieningenrechter niet op andere gedachten.
Voor nu beschouw ik het verzoek hiermee als afgedaan.”
1.3.
Bij brief van 14 november 2022 aan het gerechtsbestuur van deze rechtbank heeft CWTH alsnog verzocht om het verzoek in behandeling te nemen en spoedig een datum en tijdstip voor een mondelinge behandeling te bepalen.
1.4.
Bij brief van 21 november 2022 heeft het gerechtsbestuur aan CWTH meegedeeld dat de afdeling beslagrekesten is verzocht om voor verdere afhandeling van het bericht van verzoekster zorg te dragen.
1.5.
Bij e-mail van 30 november 2022 heeft de griffier namens de voorzieningenrechter onder meer het volgende bericht aan CWTH:
“De voorzieningenrechter is bereid opnieuw naar het door u namens CW Travel Holdings N.V. op 26 oktober jl. ingediende (voorwaardelijke) verzoek te kijken.
Indien u nog een nadere toelichting wilt geven op uw verzoek – in aanvulling op uw brief van 14 november 2022 aan het gerechtsbestuur – dan ontvangen wij die graag (bij voorkeur uiterlijk 7 december a.s.).”
1.6.
Bij e-mail van 1 december 2022 heeft de advocaat van CWTH meegedeeld dat er voor hem geen aanleiding is voor een nadere toelichting. Ook heeft hij meegedeeld dat de cassatieprocedure inmiddels op de rol van 23 december 2022 staat voor dagbepaling van de conclusie van de procureur-generaal.
1.7.
Bij e-mail van 6 december 2022 heeft de griffier namens de voorzieningenrechter het volgende bericht aan de advocaat van CWTH gestuurd:
“De voorzieningenrechter ontvangt graag een nadere toelichting op het volgende.
U heeft eenvoorwaardelijkverzoek ingediend, omdat (en terwijl) de procedure bij de Hoge Raad nog loopt. De voorwaarde luidt als volgt: “voor het geval dat de Hoge Raad de tussenbeschikking van 23 februari 2022 en de eindbeschikking van 5 juli 2022 van het Hof Amsterdam (…) vernietigt”. Voorwaardelijke verzoeken zijn niet ongebruikelijk, zoals u ook schrijft in uw brief van 24 november 2022. De voorwaardelijke verzoeken waarmee de voorzieningenrechter bekend is, zien echter (zoals ook de verzoeken genoemd in uw brief) niet op een verzoek dat – zoals nu het geval is – een kwestie betreft die als zodanig al bij de Nederlandse rechter aanhangig is. Het door u op 26 oktober jl. bij ons ingediende verzoek is immers (precies) hetzelfde verzoek dat op dit moment door de Hoge Raad wordt behandeld. Kunt u toelichten waarom de voorzieningenrechter het verzoek toch in behandeling zou kunnen – (en in uw optiek) moeten – nemen?”
1.8.
Bij brief van 12 december 2022 heeft de advocaat van CWTH het voorwaardelijke karakter van het verzoek nader toegelicht.

2.Het verzoek

2.1.
Tussen partijen is op 7 april 2015 een arbitraal vonnis gewezen onder de Arbitrageregels (2012) van de Internationale Chamber of Commerce onder zaaknr. 19058/GFG (hierna: het arbitrale vonnis).
2.2.
CWTH heeft op 20 september 2019 een verzoekschrift ingediend tot erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis bij het Gerechtshof Amsterdam.
2.3.
In een tussenbeschikking van 23 februari 2022 heeft het gerechtshof zich bevoegd geacht het verzoekschrift in behandeling te nemen.
2.4.
Bij eindbeschikking van 2 juli 2022 heeft het gerechtshof het arbitrale vonnis erkend en verlof verleend tot tenuitvoerlegging daarvan.
2.5.
Op 5 september 2022 heeft Seitur cassatieberoep ingesteld tegen de tussenbeschikking en de eindbeschikking. In haar procesinleiding stelt Seitur zich op het standpunt dat niet het gerechtshof, maar de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam bevoegd is om op het verzoekschrift te beslissen.
2.6.
Op dit moment loopt de procedure bij de Hoge Raad nog. CWTH acht de kans reëel dat in cassatie zal worden geoordeeld dat de klachten op zichzelf terecht zijn, dat de beschikkingen van het gerechtshof zullen worden vernietigd en de Hoge Raad de zaak verwijst naar de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. In dat geval zou CWTH zich tot de voorzieningenrechter moeten wenden. Deze exercitie is onnodig tijdrovend. Met de indiening van dit verzoek wenst CWTH te voorkomen dat er nog meer tijd verloren zal gaan.
2.7.
CWTH verzoekt dan ook het arbitrale vonnis te erkennen en verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging daarvan, onder de voorwaarde dat de Hoge Raad de tussenbeschikking en de eindbeschikking van het gerechtshof vernietigt. Deze aanpak dient ook de proceseconomie: als de Hoge Raad vernietigt en verwijst naar de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, en de voorzieningenrechter het verzoek inmiddels heeft toegewezen, betekent dit dat de verwijzingsprocedure bij de rechtbank niet meer hoeft te worden doorlopen.

3.De beoordeling

3.1.
In haar nadere toelichting van 12 december 2022 heeft CWTH naar aanleiding van de vraag van de voorzieningenrechter het volgende naar voren gebracht:
3.1.1.
Ten aanzien van het voorwaardelijke karakter:
- voorwaardelijke verzoeken beogen op een praktische en efficiënte manier het proces vorm te geven;
- voorwaardelijke verzoeken zijn in de praktijk een veelgebruikt middel en bestaan in verschillende vormen;
- de gebruikelijke constructie van een primaire en subsidiaire vordering komt in feite op hetzelfde neer (de subsidiaire vordering is in principe een vordering onder de voorwaarde dat de primaire vordering wordt afgewezen);
- vergelijkbaar is ook incidenteel cassatieberoep (kan ook voorwaardelijk worden ingesteld, voor het geval het principale cassatieberoep geheel of ten dele doel treft);
- in reconventie is ook niet ongebruikelijk dat een tegenvordering voorwaardelijk wordt ingesteld.
3.1.2.
Voorts heeft CWTH erop gewezen dat in de cassatieprocedure een andere vraag voorligt dan in het door CWTH op 26 oktober 2022 ingediende verzoekschrift. Seitur is alleen opgekomen tegen de door het gerechtshof aangenomen bevoegdheid. CWTH’s verzoek ziet dus wel op hetzelfde arbitrale vonnis, maar de Hoge Raad behandelt niet “precies hetzelfde verzoek”.
3.1.3.
Het belang van CWTH bij het voorwaardelijke verzoek heeft zij als volgt nader toegelicht. Allereerst heeft CWTH er belang bij te voorkomen dat het arbitrale vonnis geen erkende status heeft. Hiervan zal sprake zijn als de Hoge Raad de beschikkingen van het gerechtshof vernietigt en de rechtbank (voorzieningenrechter) nog geen uitspraak heeft gedaan. In Ecuador is een door Seitur geïnitieerde gerechtelijke procedure aanhangig. Met een erkend arbitraal vonnis zal CWTH beter in staat zijn zich te verweren tegen een mogelijke tenuitvoerlegging door Seitur van een Ecuadoriaans vonnis in het geval dat de Ecuadoriaanse rechter in Seiturs voordeel beslist. Ten tweede heeft CWTH belang bij een zo spoedig mogelijk verleend (voorwaardelijk) verlof. De thans bij de Hoge Raad aanhangige procedure duurt inmiddels al ruim drie jaar; dat staat op gespannen voet met het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op beoordeling binnen een redelijke termijn.
3.1.4.
Tot slot dient toewijzing van CWTH’s verzoek de proceseconomie. Als de voorzieningenrechter het verzoek al heeft behandeld op het moment dat de Hoge Raad de arresten vernietigt en verwijst naar de rechtbank Amsterdam, hoeft de verwijzingsprocedure bij de rechtbank niet meer te worden doorlopen.
3.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat CWTH niet kan worden ontvangen in haar (voorwaardelijke) verzoek. Het verzoek dat CWTH (voorwaardelijk) behandeld wil zien, is op dit moment al in behandeling bij de Nederlandse rechter. Hetgeen CWTH naar aanleiding van de vraag van de voorzieningenrechter naar voren heeft gebracht, brengt haar niet op andere gedachten.
3.2.1.
De voorbeelden die CWTH geeft van verzoeken en vorderingen die een voorwaardelijk karakter hebben, zien allemaal op verzoeken en vorderingen in een zaak die aanhangig is bij dezelfde rechter, niet zoals in dit geval dezelfde zaak die aanhangig is bij een andere (hogere) rechter.
3.2.2.
De omstandigheid dat in cassatie alleen de vraag voorligt of het gerechtshof wel bevoegd was van het verzoek kennis te nemen, maakt niet dat bij de Hoge Raad een ‘ander verzoek’ voorligt. De Hoge Raad moet immers ook oordelen over het verzoek tot tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis, zij het dat de Hoge Raad zich op dit moment nog slechts over één aspect van dat verzoek hoeft te buigen. Het komt wel vaker voor dat niet tegen alle beslissingen van het gerechtshof beroep in cassatie wordt ingesteld, maar dat betekent niet dat de zaak niet meer in behandeling is.
3.2.3.
Het is vanzelfsprekend dat CWTH graag zo snel mogelijk een exequatur verkrijgt. Het verkrijgen van een exequatur zal, nadat de Hoge Raad arrest heeft gewezen en – naar verwachting – de zaak verwijst naar de voorzieningenrechter van deze rechtbank, niet veel tijd in beslag nemen. In beginsel wordt binnen zes weken een datum voor de mondelinge behandeling bepaald en wordt twee weken daarna uitspraak gedaan. Verdere vertraging na verwijzing ligt dan ook niet voor de hand.
3.2.4.
De proceseconomie is er niet mee gediend als de voorzieningenrechter de zaak voorwaardelijk gaat behandelen en de Hoge Raad bijvoorbeeld beslist om de zaak zelf af te doen. Bovendien zal de rechter na verwijzing rekening moeten houden met hetgeen de Hoge Raad heeft geoordeeld. Het moge zo zijn dat CWTH niet verwacht – gezien het cassatiemiddel – dat in het arrest iets zal staan wat relevant is na verwijzing, maar daar kan niet op vooruit worden gelopen.
3.3.
CWTH stelt dat zij recht heeft op een mondelinge behandeling. Dat is op zich juist, maar dat recht is ingegeven door het recht op hoor en wederhoor. Nu CWTH voldoende in de gelegenheid is gesteld om haar standpunt (schriftelijk) toe te lichten, is dat recht niet geschonden. Niet duidelijk is wat een mondelinge behandeling nog zou kunnen toevoegen. De advocaat van CWTH heeft al op 1 december 2022 meegedeeld dat er voor hem geen aanleiding is voor een nadere toelichting en de voorzieningenrechter heeft geen nadere vragen meer.
3.4.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
verklaart CWTH niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door C.J.J. Buys, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
23 december 2022. [1]

Voetnoten

1.type: CJJB