ECLI:NL:RBAMS:2022:8197

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
13.199578.22 en 13.073841.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht; Diefstal met geweld van Rolex horloges, vrijspraak in zaak A en veroordeling in zaak B

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 november 2022 uitspraak gedaan in twee samenhangende strafzaken tegen een minderjarige verdachte. In zaak A werd de verdachte beschuldigd van diefstal met geweld van een Rolex horloge van aangever [persoon 3] op 8 februari 2022. De rechtbank oordeelde dat het bewijs niet wettig en overtuigend was, waardoor de verdachte in deze zaak werd vrijgesproken. De rechtbank concludeerde dat de anonieme getuigenverklaring en de bewijsstukken onvoldoende waren om de verdachte te koppelen aan het delict.

In zaak B werd de verdachte beschuldigd van diefstal met geweld van een Rolex horloge van aangever [persoon 4] op 19 maart 2022. De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekentenis van de verdachte en medeverdachte [persoon 5]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met zijn medeverdachte, onder bedreiging van een vuurwapen het horloge had weggenomen.

De rechtbank legde een jeugddetentie op van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals hulpverlening en begeleiding. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij [persoon 4]. De rechtbank overwoog dat de verdachte, gezien zijn leeftijd en omstandigheden, een kans op rehabilitatie moest krijgen, maar dat de ernst van het delict een onvoorwaardelijke straf rechtvaardigde. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een evenwichtige benadering in het jeugdstrafrecht, waarbij zowel de bescherming van de samenleving als de rehabilitatie van de jongere in overweging worden genomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.199578.22 (zaak A) en 13.073841.22 (zaak B)
Datum uitspraak: 24 november 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2004,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 10 november 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Modder en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. van Keulen, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door de heer [persoon 1] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), de heer [persoon 2] , namens IFA (Levvel) en door de moeder en zus van verdachte naar voren is gebracht.
De benadeelde partij [persoon 3] is ter zitting bijgestaan door zijn raadsman mr. A.D. Kupelian.
De benadeelde partij [persoon 4] is ter zitting bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. R.J. de Jager.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
op 8 februari 2022 te Amsterdam diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging op de openbare weg van een Rolex horloge toebehorende aan [persoon 3] ;
Zaak B
op 19 maart 2022 te Amsterdam diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging van een Rolex horloge toebehorende aan [persoon 4] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Zaak A
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verklaring van de anonieme getuige wordt ondersteund door de bewijsmiddelen in het dossier. Er is een baken onder de auto van aangever [persoon 3] geplaatst. Via het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 1] is telkens contact met dit baken. Nadat dit telefoonnummer contact heeft gehad met het baken heeft het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 1] contact met het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 2] . Dit nummer wordt door de officier justitie aan verdachte toegeschreven, omdat dit nummer door de zus van verdachte is opgegeven toen hij werd vermist en omdat het nummer in de nachtelijke uren uitpeilt bij een Cell-ID in de buurt van de woning van verdachte. Daar komt bij dat met dit nummer ook contact is geweest met de moeder van verdachte en met [persoon 5] , een vriend van verdachte en medeverdachte in zaak B, op het moment dat het nummer van [persoon 5] in de buurt was van het baken.
De raadsvrouw van verdachteheeft vrijspraak bepleit.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Aangever [persoon 3] heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn Rolex horloge op 8 februari 2022. Achteraf bleek dat er een baken onder de auto van aangever was geplaatst. Uit onderzoek van de politie blijkt dat het telefoonnummer dat contact maakte met dit baken, te weten het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 1] , daarna telkens contact had met het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 2] .
Uit onderzoek van de politie naar dit telefoonnummer blijkt dat de gebruiker van dit telefoonnummer verdachte zou zijn. Dit nummer zou opgegeven zijn tijdens een verhoor van verdachte. Daarnaast heeft het telefoonnummer veelvuldig contact met het telefoonnummer van de moeder van verdachte en peilt het nummer in de nachtelijke uren uit in de buurt van de woning van verdachte.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte dit nummer in een verhoor heeft opgegeven. Uit de verhoren in het dossier in zowel zaak A als zaak B blijkt, evenals uit een mutatierapport van 14 maart 2022, dat enkel het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 3] aan verdachte wordt gekoppeld. Het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 2] wordt enkel opgegeven door de zus van verdachte op 24 maart 2022 als zij zich bij de politie meldt omdat verdachte vermist zou zijn. In hetzelfde proces-verbaal, waarin verslag wordt gedaan van dit gesprek van de zus en de moeder van [persoon 5] over de vermissing van verdachte en [persoon 5] , wordt als telefoonnummer van verdachte * [telefoonnummer 3] genoemd. Verdachte is diezelfde dag aangehouden door de politie en ook in het proces-verbaal van het verhoor van verdachte van die dag wordt het nummer eindigend op * [telefoonnummer 3] genoemd als het nummer van verdachte. De rechtbank gaat er dan ook niet vanuit dat verdachte dit nummer zelf heeft opgegeven.
Het enige wat verdachte dan nog koppelt aan dit telefoonnummer is dat het nummer contact maakt met het telefoonnummer van de moeder van verdachte en uitpeilt in de buurt van het woonadres van verdachte. Dit maakt echter nog niet dat hij ook daadwerkelijk de gebruiker is geweest van dit telefoonnummer.
Dat het nummer * [telefoonnummer 2] contact heeft met [persoon 5] op de momenten dat [persoon 5] in de buurt uitpeilt van het baken maakt dit niet anders.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 2] niet koppelen aan verdachte. Nu daarnaast zich in het dossier slechts een anonieme melding bevindt waarin verdachte wordt genoemd als pleger van diefstal van het Rolex horloge is de rechtbank van oordeel dat het in zaak A ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.

5.Waardering van het bewijs

Zaak B
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsvrouw van verdachteheeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Op 19 maart 2022 is aangever [persoon 4] in zijn winkel onder bedreiging van een vuurwapen beroofd van zijn Rolex horloge. Verdachte en medeverdachte [persoon 5] hebben beiden bij de politie bekend deze overval te hebben gepleegd. Gelet op deze bekennende verklaring en de overige bewijsmiddelen in het dossier acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak B
op 19 maart 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een horloge, merk: Rolex, dat aan [persoon 4] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij verdachte en zijn mededader
- met gezichtsbedekkende kleding de winkel van voornoemde [persoon 4] zijn binnengegaan en
- dreigend een vuurwapen op voornoemde [persoon 4] hebben gericht en
- daarbij op dreigende toon hebben gezegd "Doe je horloge af, anders schiet ik je neer", en
- getracht hebben het horloge van de pols van voornoemde [persoon 4] af te doen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitieheeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de hulpverlening.
De raadsvrouw van verdachteheeft verzocht aan verdachte een forse voorwaardelijke jeugddetentie en een werkstraf op te leggen, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van beide feiten komt. Als verdachte weer gedetineerd zou raken zou dit de hulpverlening doorkruisen. Nu verdachte geen dagbesteding heeft is er ook ruimte om een werkstraf uit te voeren.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan een overval op de winkel van het slachtoffer [persoon 4] . Hij heeft hierbij onder bedreiging van een vuurwapen het Rolex horloge van het slachtoffer weggenomen. Op deze bijzonder ernstige feiten dient in beginsel te worden gereageerd met een onvoorwaardelijke jeugddetentie, ook omdat slachtoffers van dergelijke overvallen vaak langdurig psychische klachten ondervinden van wat hen is overkomen. Ook dragen gewapende overvallen er aan bij dat mensen die in een winkel werken maar ook mensen op straat zich minder veilig voelen.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 12 september 2022 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • rapport van de Raad voor de kinderbescherming, opgemaakt op 7 november 2022;
  • Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door A. Peelen, GZ-psycholoog, met supervisante H.L. van der Linde, GZ-psycholoog, op 29 juni 2022.
De
psycholoogkomt tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake van een disharmonisch intelligentieprofiel.
In gesprek komt een antisociale houding naar voren, verdachte geeft de indruk goed op de hoogte te zijn van criminele activiteiten en gedragingen en op momenten lijkt hij onderzoeker hierover als het ware te scholen.
De gewetensontwikkeling roept forse zorgen op. Verdachte geeft aan zijn ‘emoties uit te schakelen’ wanneer nodig om zijn antisociale/criminele handelen niet in de weg te staan. Hij praat hierover op rationele wijze en zijn houding over het tenlastegelegde feit roept bij
onderzoek een gebrek aan berouw op.
Classificerend gezien was er ten tijde van het tenlastegelegde feit, verdachte was toen 17 jaar, sprake van een gedragsstoornis (ongespecificeerd) met kenmerken van schoolverzuim; hij geeft anderen vaak de schuld van zijn of haar fouten/wangedrag; weglopen van huis. Bij verdachte worden beperkte prosociale emoties gezien. De beperkte prosociale emoties maken dat er sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met risico op doorontwikkeling naar een antisociale persoonlijkheidsstoornis, indien behandeling uit zou blijven.
Verdachte heeft te maken met een posttraumatische stressstoornis voortkomend uit de schietpartij in Amsterdam-Zuid (maart 2022). Tot slot is er volgens de psycholoog sprake van een onderwijsprobleem en een financieel probleem.
Naar voren komt dat hij het tenlastegelegde feit zelfstandig, zorgvuldig en met geruime aanloop heeft gepland. Gesteld wordt dan ook dat verdachte zeer berekenend te werk is gegaan en impulsiviteit bijvoorbeeld geen rol heeft gespeeld.
Er is sprake van een financieel motief als beweegreden voor het plegen van het tenlastegelegde feit. Gezien de cognitieve capaciteiten van verdachte als ook vanuit zijn opvoeding bezien, kan gesteld worden dat verdachte in de mogelijkheid is geweest om tot een andere (niet antisociale oplossing) voor het tekort aan zijn financiële middelen te komen.
Voortvloeiend uit bovenstaande wordt dan ook geadviseerd het tenlastegelegde feit volledig toe te rekenen.
Er zijn volgens de psycholoog geen gronden voor een advies voor begeleiding en/of behandeling in een strafrechtelijk kader.
Ter zitting heeft
JBRAaangegeven dat verdachte zich gedurende zijn eerste schorsing goed aan de voorwaarden heeft gehouden. Toen hij opnieuw was aangehouden en geschorst verscheen er een krantenartikel waaruit indirect de betrokkenheid (als getuige) bleek van verdachte bij het schietincident. Vanwege zijn veiligheid zijn de bijzondere voorwaarden daarom opgeschort, maar zijn er wel wekelijks gesprekken geweest op een geheime locatie. Er is nu duidelijkheid vanuit de politie dat er geen gevaar meer is voor de veiligheid van verdachte en daarom zal de hulpverlening weer opgestart worden. JBRA staat inhoudelijk achter de resultaten van het persoonlijkheidsonderzoek (PO), maar niet achter de conclusie dat er geen hulpverlening nodig is. Verdachte is ook bereid mee te werken aan hulpverlening, dus dit wordt vanuit JBRA wel geadviseerd. Ook zou JBRA graag de voorwaarde van begeleid wonen bij [naam begeleid wonen] opgelegd zien worden, omdat zij hier in de toekomst mee aan de slag willen gaan.
De begeleider vanuit
IFAheeft ter zitting aangegeven dat het in het begin moeilijk was om in contact te komen met verdachte, vanwege de veiligheidsrisico’s. Er zijn wel stapjes gemaakt en er staat een sterk team om verdachte heen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde feit in beginsel aanleiding geeft tot het opleggen van een hogere onvoorwaardelijke jeugddetentie dan de tijd die verdachte nu heeft vastgezeten. De rechtbank vindt het echter van groter belang dat, nu de veiligheidsrisico’s het eindelijk toelaten, gewerkt gaat worden aan de persoonlijke problematiek van verdachte. De rechtbank schaart zich daarom ook niet achter de conclusie vanuit het PO dat geen hulpverlening nodig zou zijn. Uit het PO blijkt immers dat sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met risico op doorontwikkeling naar een antisociale persoonlijkheidsstoornis, indien behandeling uit zou blijven. Tevens is sprake van een posttraumatische stressstoornis. Nu het doel van het jeugdstrafrecht onder andere de beperking van het recidiverisico is, ziet de rechtbank aanleiding om wel bijzondere voorwaarden op te leggen. De rechtbank zal daarom een deel van de op te leggen jeugddetentie in voorwaardelijke vorm opleggen, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de hulpverlening. Verdachte heeft verzocht het contactverbod met de medeverdachte niet op te leggen, omdat dit een goede vriend van hem betreft. De rechtbank zal dit contactverbod echter wel opleggen, maar voor de duur van drie maanden. De rechtbank merkt daarbij op dat de medeverdachte thans nog in een schorsing loopt waarbij een contactverbod met verdachte is opgelegd, zodat zij de komende tijd sowieso nog geen contact met elkaar mogen hebben. Aan het op te leggen locatieverbod zal de termijn van zes maanden worden verbonden.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 3] :
De benadeelde partij [persoon 3] vordert € 4.920,- aan materiële schadevergoeding en € 3.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte van het in zaak A ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 4] :
De benadeelde partij [persoon 4] vordert € 17.000,- aan materiële schadevergoeding en € 6.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsvrouw van de benadeelde partijheeft aangevoerd dat de materiële schade is gebaseerd op de dagwaarde van het horloge en niet op de aanschafwaarde. Rolex horloges worden immers ieder jaar meer waard. De benadeelde partij is overvallen op de plek waar hij werkt en is nog steeds erg angstig. De benadeelde partij had geen verzekering voor het gestolen horloge.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 11.300,-, namelijk de aanschafwaarde. Het klopt dat Rolex horloges meer waard worden, maar het is niet eenduidig vast te stellen wat de waarde van het weggenomen horloge vandaag de dag is. Dit blijkt ook niet uit de bijlages. De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade geheel toe te wijzen. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van verdachteheeft de vordering betwist. De waarde van Rolex horloges fluctueert, zodat niet kan worden vastgesteld dat het horloge in waarde is gestegen. Er is geen betrouwbare informatie over wat de dagwaarde van het horloge thans is. De benadeelde partij heeft enkel een pinbon overlegd van het Rolex horloge waarbij een bedrag is betaald van € 1.400,- zodat de vordering tot dit bedrag kan worden toegewezen.
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte zich kan inleven in de gevolgen die het misdrijf voor de benadeelde partij heeft gehad, maar vindt het lastig om dit los te zien van de schietpartij die daarna heeft plaatsgevonden waarbij een vriend van het slachtoffer is overleden. Hier zou dan ook rekening mee gehouden moeten worden. De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de vordering ten aanzien van de immateriële schade te matigen.
De raadsvrouw van verdachte heeft tot slot verzocht de vordering niet hoofdelijk toe te wijzen, maar de bedragen te splitsen tussen de twee verdachten. De medeverdachte staat immers nog niet op zitting gepland en dit zou betekenen dat verdachte eerder zou moeten beginnen met afbetalen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Materiële schade:
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak B bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is betwist.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij heeft aangevoerd dat het Rolex horloge is gekocht voor een bedrag van € 11.300,-. Tevens is een pinbon als betaalbewijs toegevoegd. Echter staat op dit betaalbewijs een bedrag van € 1.400,- euro vermeld. Wel is aangeboden de bon waarop een bedrag van € 11.300,- staat later over te leggen. Uit het proces-verbaal van politie blijkt dat de benadeelde partij na zijn aangifte bij de politie is geweest om zijn Rolex certificaat en aankoopbewijs te tonen, waarop een bedrag van € 11.300,- stond vermeld. De rechtbank zal er daarom vanuit gaan dat het Rolex horloge voor een bedrag van € 11.300,- is aangekocht en acht de vordering voor dit bedrag toewijsbaar.
Dit ligt anders ten aanzien van de waardevermeerdering. De benadeelde partij heeft screenshots van websites bijgevoegd waarop soortgelijke Rolex horloges worden verkocht. Deze variëren in verkoopprijs van € 11.784,- tot 18.000,-. De rechtbank kan op grond van deze bronnen niet de waardevermeerdering van dit specifieke horloge berekenen of schatten. Om de waarde van dit horloge te schatten zou een deskundigenrapport overgelegd moeten worden en nu dit niet is overgelegd acht de rechtbank de vordering op dit punt onvoldoende onderbouwd. De vordering zal ten aanzien van dit bedrag niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de behandeling van de vordering voor dit deel een onevenredige belasting oplevert van het strafproces. Het toelaten van nadere bewijslevering zou immers betekenen dat de behandeling van de strafzaak zou moeten worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak B bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij op een andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Het bestaan van geestelijk letsel kan naar objectieve maatstaven worden vastgesteld, gelet op het overgelegde behandelplan van GGZ [locatie], waaruit blijkt dat een posttraumatische stressstoornis (PTSS) bij de benadeelde partij is vastgesteld.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid toewijsbaar tot € 2.500,-. Uit het behandelplan van GGZ blijkt immers ook dat de PTSS-klachten niet enkel zijn ontstaan door het misdrijf, maar ook omdat de benadeelde partij getuige is geweest van een schietincident waarbij een vriend van hem is neergeschoten en overleden. Gelet hierop is de vordering ten aanzien van het overige onvoldoende onderbouwd.
De benadeelde partij zal daarom voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, omdat de behandeling van de vordering voor dit deel een onevenredige belasting oplevert van het strafproces. Het toelaten van nadere bewijslevering zou immers betekenen dat de behandeling van de strafzaak zou moeten worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Hoofdelijkheid
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de vorderingen niet hoofdelijk toe te wijzen, maar te verdelen tussen de twee verdachten. Nu de zaak tegen de medeverdachte nog niet op zitting staat gepland en hij zich dus niet op korte termijn voor de rechter zal moeten verantwoorden, zal dit bij het toewijzen van de hoofdelijkheid mogelijk ingewikkeldheden meebrengen met betrekking tot het onderlinge regresrecht tussen verdachte en de medeverdachte, nog afgezien van de geldende contactverboden. De rechtbank zal daarom de vordering tot de helft van bovengenoemde bedragen toewijzen en verdachte veroordelen tot het betalen van de helft van het toegewezen bedrag, te weten € 5.650,- aan materiële schadevergoeding en € 1.250,- aan immateriële schadevergoeding.
In het belang van [persoon 4] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het in zaak A ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak B
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden, te weten 3 (drie) maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde meewerkt aan een begeleid wonen traject bij [naam begeleid wonen] of een soortgelijke instelling;
  • dat veroordeelde meewerkt aan (trauma)behandeling bij Levvel of een soortgelijke instelling;
  • dat veroordeelde zich houdt aan het dagprogramma bij Back on Track tot hij een passende opleiding heeft gevonden. Zodra hij weer een opleiding volgt gaat veroordeelde volgens rooster naar school en stage;
  • dat veroordeelde meewerkt aan de begeleiding vanuit IFA;
  • dat veroordeelde zich gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd niet zal bevinden op het [naam plein] te Amsterdam;
  • dat veroordeelde op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [persoon 4] , geboren op [geboortedag 2] 1994;
  • dat veroordeelde op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met zijn medeverdachte [persoon 5] , geboren op [geboortedag 3] 2004. Dit contactverbod geldt gedurende de eerste drie maanden van de proeftijd;
  • dat veroordeelde meewerkt aan de hulpverlening die de jeugdreclassering nodig acht.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan
het Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclasseringtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart de benadeelde partij
[persoon 3]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 4]toe tot een bedrag van € 6.900,- (zegge: zesduizend negenhonderd euro), waarvan € 5.650 (vijfduizend zeshonderdvijftig euro) voor materiële schade en € 1.250 (zegge: twaalfhonderdvijftig euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 4] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [persoon 4] ter hoogte van € 6.900,- (zegge: zesduizend negenhonderd euro). Voormeld bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van die schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Marseille, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. M.P.G. Rietbergen en A.G.P. van der Baan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Scherphof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 november 2022.
[...]