ECLI:NL:RBAMS:2022:8194

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
13-654058-18 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingszaak met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel en witwassen

In deze ontbindingszaak heeft de rechtbank Amsterdam op 6 december 2022 uitspraak gedaan over de ontnemingsvordering van de officier van justitie tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van het voorhanden hebben en vervoeren van harddrugs en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 14 juli 2016 tot en met 17 mei 2018 wederrechtelijk voordeel heeft verkregen van € 150.216,55. Dit bedrag is berekend op basis van een eenvoudige kasopstelling, waarbij de contante uitgaven van de veroordeelde zijn vergeleken met de legale inkomsten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde € 71.084,30 aan de Staat moet betalen, na aftrek van het verbeurdverklaarde bedrag van € 79.132,25. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal drie jaar, indien de veroordeelde niet aan zijn betalingsverplichting voldoet. De zaak is behandeld in een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank heeft gekeken naar de bewijsstukken en de argumenten van zowel de officier van justitie als de verdediging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/654058-18 (ontneming) (Promis)
Datum uitspraak: 6 december 2022
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/654058-18 tegen:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedag] 1987 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres veroordeelde] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie, de schriftelijke conclusiewisseling van de verdediging en de officier van justitie en het onderzoek op de zitting van 25 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G. Dankers, en van wat veroordeelde en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen,
naar voren hebben gebracht.

2.De vordering en de grondslag daarvan

De officier van justitie heeft op 8 juni 2021 een ontnemingsvordering (hierna: vordering) ingediend bij deze rechtbank en heeft deze vordering op de zitting van 25 oktober 2022 toegelicht. De zitting stond gepland op 1 juli 2021 maar is in overleg uitgesteld in afwachting van de uitspraak in hoger beroep.
Veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 2 juli 2019 veroordeeld voor:
“medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”en
“medeplegen van witwassen”. Dit vonnis is sinds 1 juni 2022 onherroepelijk, omdat veroordeelde bij beslissing van het gerechtshof Amsterdam van 17 mei 2022 niet-ontvankelijk is verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep.
Naar aanleiding van een regiezitting op 22 juni 2022 heeft de raadsman op 14 augustus 2022 een conclusie van antwoord ingediend. Vervolgens heeft de officier van justitie op 9 september 2022 een conclusie van repliek ingediend, waarbij de vordering is bijgesteld.
Veroordeelde heeft volgens de officier van justitie door middel van strafbare feiten € 185.216,58 (het wederrechtelijk verkregen voordeel) verdiend. Veroordeelde zou € 106.084,33 aan de Staat moeten betalen, omdat het verbeurdverklaarde geldbedrag van € 79.132,25 in mindering moet worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
In het ontnemingsdossier is het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend aan de hand van de methode van de eenvoudige kasopstelling over de periode van 14 juli 2016 tot en met 17 mei 2018. Op 11 juli 2016 werd veroordeelde in een eerdere strafzaak aangehouden voor overtreding van de Opiumwet wegens een aangetroffen hennepkwekerij, waarna veroordeelde op 14 juli 2016 weer werd heengezonden. Op 17 mei 2018 werd veroordeelde op heterdaad aangehouden in een Audi A3 wegens verdenking van witwassen. Hiervoor is veroordeelde in de onderliggende strafzaak veroordeeld. De ontnemingsvordering is gebaseerd op artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft de bijgestelde vordering op de zitting gehandhaafd.

3.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

3.1.
Oordeel van de rechtbank
De vordering is gegrond op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 5 mei 2021 (hierna: het rapport). Het in het rapport berekende wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op het onderliggende zaaksdossier en het veroordelend vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 juli 2019 (hierna: het veroordelend vonnis). In het veroordelend vonnis is vastgesteld dat de veroordeelde zich op 17 mei 2018 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben en vervoeren van harddrugs en aan witwassen, gemoeid met de handel in harddrugs. De opsteller van het rapport heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend met behulp van de methode van een eenvoudige kasopstelling, waarbij gekeken wordt naar het contante geld waarover veroordeelde legaal kon beschikken en daadwerkelijk heeft beschikt.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Nu het rapport is gegrond op de aan de strafzaak ten grondslag liggende wettige bewijsmiddelen, gaat de rechtbank – voor zover de rechtbank hierna niet tot een ander oordeel komt – uit van de juistheid van de berekening. De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde in de periode van 14 juli 2016 tot en met 17 mei 2018 wederrechtelijk voordeel verkregen heeft gekregen, omdat op basis van de eenvoudige kasopstelling vastgesteld kan worden dat veroordeelde in die periode meer contante uitgaven heeft gedaan dan hij legaal beschikbaar had aan contant geld. De rechtbank zal voor de verschillende onderdelen die zijn opgenomen in de berekening van de eenvoudige kasopstelling beoordelen van welk bedrag moet worden uitgegaan voor de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde heeft genoten.
Beginsaldo contant geld
Anders dan de officier van justitie gaat de rechtbank niet uit van een beginsaldo aan contant geld van € 0,00 op 14 juli 2016. Hiervoor is het volgende redengevend.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde heeft verkregen met het telen van hennep in de periode van 1 december 2015 tot en met 11 juli 2016 is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 april 2021 vastgesteld op € 36.998,40. De rechtbank vindt – met de raadsman – aannemelijk dat veroordeelde opbrengst uit hennepteelt heeft verkregen in de periode van zes weken voorafgaand aan 11 juli 2016, de datum waarop veroordeelde wegens de aangetroffen hennepkwekerij werd aangehouden. De rechtbank acht – anders dan de raadsman – niet aannemelijk dat veroordeelde het gehele bedrag op 14 juli 2016, de datum waarop veroordeelde weer werd heengezonden, in zijn bezit had. Gelet op het uitgavepatroon van veroordeelde acht de rechtbank aannemelijk dat veroordeelde in de periode van zes weken voorafgaand aan 11 juli 2016 een deel van de opbrengst uit de hennepteelt heeft uitgegeven. Het geldbedrag waarover veroordeelde op 11 juli 2016 kon beschikken valt daarom lager uit dan het bedrag dat als wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij is aangemerkt. Op basis van een schatting acht de rechtbank aannemelijk dat veroordeelde op 14 juli 2016 over € 25.000,00 aan contanten kon beschikken. De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag bij het vaststellen van het beginsaldo moet worden betrokken, omdat eerdergenoemde opbrengst uit hennepteelt al bij veroordeelde is ontnomen. Als dit bedrag bij het bepalen van het beginsaldo buiten beschouwing wordt gelaten, zou het verkregen voordeel uit illegale activiteiten twee keer van veroordeelde worden ontnomen.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank € 25.000,00 aanmerkt als beginsaldo.
Legale contante ontvangsten
Uit onderzoek blijkt dat veroordeelde in de periode van 14 juli 2016 tot en met 17 mei 2018 in totaal € 6.940,00 contant heeft opgenomen vanaf zijn bankrekening. [1]
Op 11 oktober 2017 heeft veroordeelde via zijn ouders zijn Volkswagen Golf voor € 14.000,00 verkocht aan autobedrijf [naam autobedrijf] Het aankoopbedrag heeft [naam autobedrijf] overgemaakt naar de bankrekening van de ouders van veroordeelde. [2] De volgende dag is € 10.000,00 contant opgenomen vanaf de bankrekening van de ouders van veroordeelde. [3] Gelet op de levensstijl van veroordeelde ten tijde van de onderzoeksperiode acht de rechtbank aannemelijk – zoals de verdediging ook heeft betoogd – dat veroordeelde zijn Volkswagen Golf ter voorkoming van inbeslagname daarvan heeft verkocht via zijn ouders en vervolgens € 10.000,00 heeft ontvangen van de opbrengst van die verkoop.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, kan de rechtbank niet vaststellen dat veroordeelde legale contante geldbedragen heeft ontvangen, bestaande uit winst die is uitgekeerd in het casino. Ook kan de rechtbank niet vaststellen dat veroordeelde legale contante inkomsten heeft ontvangen voor de verhuur van een kamer aan medeveroordeelde [medeveroordeelde] . De verdediging heeft geen stukken overhandigd ter onderbouwing van deze standpunten.
De rechtbank stelt de legale contante ontvangsten (inkomsten) van veroordeelde vast op een bedrag van € 16.940,00 (€ 6.940,00 + € 10.000,00).
Eindsaldo contant geld
In het veroordelend vonnis is vastgesteld dat veroordeelde zich op 17 mei 2018 schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de geldbedragen die in de Audi A3 (€ 49.352,25) en in de woning aan [adres] (€ 29.780,00) zijn aangetroffen. [4] De rechtbank stelt het eindsaldo op 17 mei 2018 daarom vast op € 79.132,25 (€ 49.352,25 + € 29.780,00).
Feitelijke contante uitgaven incl. bankstortingen
Contante stortingen ING
Uit het rapport blijkt dat in de periode van 14 juli 2016 tot en met 17 mei 2018 eenmalig € 200,00 contant werd gestort op het rekeningnummer van veroordeelde. [5] Veroordeelde heeft niet betwist dat hijzelf dit geldbedrag op zijn rekening heeft gestort, zodat € 200,00 kan worden aangemerkt als een door veroordeelde gedane contante uitgave.
Aankoop Opel Vivaro
In het rapport is vastgesteld dat veroordeelde een Opel Vivaro heeft gekocht voor € 6.500,00. [6] Veroordeelde heeft dit niet betwist. Het aankoopbedrag van de Opel zal daarom worden aangemerkt als een uitgave van veroordeelde.
Inbouw verborgen ruimte Audi A3 en Opel Vivaro
In de Audi A3 en de Opel Vivaro van veroordeelde zijn ingebouwde verborgen ruimtes aangetroffen. [7] Uit de factuur van de leasemaatschappij die de herstelwerkzaamheden aan de Audi A3 heeft verricht volgt dat voor het terugbrengen van het voertuig in zijn oude staat in totaal € 7.150,88 werd gerekend. De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat de kosten voor de inbouw van een verborgen ruimte lager moeten uitvallen dan de kosten voor het uitbouwen van een verborgen ruimte, omdat inbouwwerkzaamheden niet door een daarvoor gecertificeerd bedrijf, zoals een leasemaatschappij of autodealer, zullen zijn verricht. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de inbouwkosten voor een verborgen ruimte worden vastgesteld op € 3.000,00 per auto. Veroordeelde heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de Opel Vivaro
inclusiefverborgen ruimte heeft gekocht, zodat een bedrag van € 3.000,00 voor beide voertuigen afzonderlijk – totaal € 6.000,00 – wordt aangemerkt als een uitgave van veroordeelde.
Verbruik brandstof Audi A3 en Opel Vivaro
In het rapport is berekend dat veroordeelde € 1.843,92 heeft uitgegeven aan brandstofkosten voor de Audi A3 [8] en € 399,10 aan brandstofkosten voor de Opel Vivaro. [9] Veroordeelde heeft dit niet betwist, zodat aannemelijk is dat veroordeelde deze bedragen heeft betaald voor gebruik van brandstof. De kosten voor brandstofverbruik van de Audi A3 en Opel Vivaro worden aangemerkt als uitgaven van veroordeelde.
Verbruik brandstof Volkswagen Golf
De verdediging heeft op basis van de gemeten kilometerstanden van de Volkswagen Golf berekend dat veroordeelde voor dit voertuig in de onderzoeksperiode € 1.765,36 heeft uitgeven aan brandstofkosten. [10] De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het aannemelijk is dat veroordeelde € 1.765,36 heeft uitgegeven aan brandstofkosten, zodat dit bedrag wordt aangemerkt als een uitgave van veroordeelde.
Aankoop verdovende middelen Audi A3, BMW en [adres]
In het veroordelend vonnis is vastgesteld dat veroordeelde zich op 17 mei 2018 (als medepleger) schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben en vervoeren van de harddrugs die in de Audi A3, de BMW en de woning aan [adres] zijn aangetroffen. [11] In het rapport zijn de aankoopwaardes van de aangetroffen harddrugs in de Audi A3, de BMW en de woning aan [adres] geschat op € 83.572,92 (respectievelijk bestaande uit aankoopwaardes van € 158,10, € 64.469,88 en € 18.872,94). [12] Anders dan de raadsman heeft betoogd, bevat het dossier geen aanwijzingen om te veronderstellen dat de aangetroffen drugs in de voertuigen en de woning zijn gekocht door een ander. Ook de verklaring van veroordeelde geeft geen aanknopingspunten om aan te nemen dat een ander de aangetroffen drugs heeft betaald. De rechtbank zal daarom de aankoopwaardes van de aangetroffen drugs aanmerken als uitgaven van veroordeelde.
Levensonderhoud incl. sigaretten
Uit de bankrekeninggegevens van veroordeelde blijkt dat na 23 februari 2017 geen girale betalingen meer hebben plaatsgevonden voor dagelijks levensonderhoud, brandstof en aankoop van kleding dan wel luxe goederen. Uit een berekening van het NIBUD volgt dat voor een huishouden dat bestaat uit één volwassene over de jaren 2017 en 2018 een minimumbedrag van € 8.315,00 in totaal wordt uitgegeven ten behoeve van levensonderhoud. [13] Vanwege de illegale activiteiten waarmee veroordeelde zich in de periode van 14 juli 2016 tot en met 17 mei 2018 bezighield, acht de rechtbank – anders dan de verdediging heeft betoogd – niet aannemelijk dat veroordeelde na de ontdekking van de hennepkwekerij werd voorzien in zijn levensonderhoud door zijn ouders. In het dossier is geen informatie bekend op basis waarvan moet worden verondersteld dat veroordeelde gedurende de onderzoeksperiode armlastig was. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat veroordeelde een minimumbedrag van € 8.315,00 heeft uitgegeven om te voorzien in zijn levensonderhoud, zodat dit bedrag wordt aangemerkt als een uitgave van veroordeelde.
Prostituees en hotelkamers
Uit WhatsAppberichten van veroordeelde met prostituees volgt dat veroordeelde in de periode van 8 februari 2018 tot en met 16 mei 2018 in totaal € 4.500,00 heeft uitgegeven ten behoeve van afspraken met prostituees. [14] Veroordeelde heeft dit niet betwist. De uitgaven ten behoeve van prostituees zullen daarom worden aangemerkt als betalingen die veroordeelde heeft verricht.
Eigen gebruik cocaïne
Tijdens de aanhouding van veroordeelde op 17 mei 2018 is bij hem 2,53 gram cocaïne aangetroffen. Daarnaast komt uit chatberichten tussen veroordeelde en prostituees naar voren dat veroordeelde cocaïne gebruikt. Op basis van deze gegevens kan de rechtbank niet vaststellen of veroordeelde in de onderzoeksperiode geldbedragen heeft uitgegeven voor de aankoop van cocaïne voor eigen gebruik. Zoals hierboven is overwogen zijn de uitgaven van veroordeelde voor het aankopen van harddrugs ten behoeve van de drugshandel al meegewogen bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank gaat ervan uit dat de veroordeelde uit eigen voorraad heeft voorzien in zijn cocaïnegebruik en zal de kosten voor de aankoop van harddrugs voor eigen gebruik niet aanmerken als uitgaven van veroordeelde.
Totaal feitelijke contante uitgaven
Het totaal aan feitelijke contante betalingen/uitgaven dat moet worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel voor veroordeelde komt neer op:
Contante stortingen ING € 200,00
Aankoop Opel Vivaro € 6.500,00
Inbouw verborgen ruimte Audi A3 € 3.000,00
Inbouw verborgen ruimte Opel Vivaro € 3.000,00
Verbruik brandstof Audi A3 € 1.843,92
Verbruik brandstof Opel Vivaro € 399,10
Verbruik brandstof Volkswagen Golf € 1.765,36
Aankoop verdovende middelen Audi A3 € 158,10
Aankoop verdovende middelen BMW € 64.469,88
Aankoop verdovende middelen [adres] € 18.872,94
Levensonderhoud incl. sigaretten € 8.315,00
Prostituees en hotelkamers € 4.500,00
Eigen gebruik cocaïne € 0,00
-------------- +
Totaal € 113.024,30
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank heeft veroordeelde wederrechtelijk voordeel verkregen, omdat hij in de periode van 14 juli 2016 tot en met 17 mei 2018 meer contante uitgaven heeft gedaan, dan hij legaal beschikbaar had aan contant geld.
De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde op:
beginsaldo contant geld € 25.000,00
+ legale contante ontvangsten € 16.940,00
- eindsaldo contant geld € 79.132,25
= beschikbaar voor het doen van uitgaven € 37.192,25 (negatief)
-/- feitelijke contante uitgaven incl. bankstortingen € 113.024,30
verschil = wederrechtelijk verkregen voordeel€ 150.216,55

4.De verplichting tot betaling

Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het verbeurdverklaarde geldbedrag van € 79.132,25 in mindering moet worden gebracht op de betalingsverplichting. Daarentegen komt de aankoop van illegale goederen voor rekening van veroordeelde, zodat de vernietiging van de onder verdachte in beslag genomen drugs geen reden vormt voor matiging van de betalingsverplichting.
De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 150.216,55 - € 79.132,25 = € 71.084,30.

4.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 150.216,55.
Legt op aan
[veroordeelde]de verplichting tot betaling van
€ 71.084,30 (eenenzeventigduizendvierentachtig euro en dertig eurocent) aan de Staat.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op 3 (drie) jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. Ch. A. van Dijk en B.K.M. Thuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
6 december 2022.

Voetnoten

1.Een geschrift, inhoudende een rapport berekening wedererechtelijk verkregen voordeel kasopstelling d.d. 5 mei 2021 met rapportnummer 2018098787 en documentcode 12693568 (onderzoek: 13Elzele/AD2R018065), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] , brigadier, Senior Tactische Opsporing bij de Eenheid Amsterdam (hierna: het rapport), p. 9.
2.Het rapport, p. 14.
3.Conclusie van antwoord 14 augustus 2022 (hierna: CvA), bijlage 7.
4.Het rapport, p. 3-4.
5.Het rapport, p. 10.
6.Het rapport, p. 14.
7.Het rapport, p. 11-13.
8.Het rapport, p. 11-12.
9.Het rapport, p. 13.
10.CvA, paragraaf 15.
11.Vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 juli 2019 (hierna: het vonnis).
12.Het rapport, p. 15-17.
13.Het rapport, p. 17.
14.Het rapport, p. 17-18.