ECLI:NL:RBAMS:2022:8192

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
13-049852-19 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingszaak tegen veroordeelde in verband met straatroven van exclusieve horloges

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2022 uitspraak gedaan naar aanleiding van een vordering van de officier van justitie, mr. S. Kurniawan-Ayre, om het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde te ontnemen. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor straatroven waarbij exclusieve horloges zijn buitgemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan deze straatroven in de periode van 16 oktober 2017 tot en met 20 februari 2019. Het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend op basis van de opbrengsten van de verkoop van de gestolen horloges, waarbij de rechtbank uitging van een gangbaar verkooppercentage van 40% van de verkoopprijs voor tweedehands exclusieve horloges.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en vastgesteld dat de veroordeelde een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft van € 5.823,33. Dit bedrag is gebaseerd op de opbrengsten van de verkoop van horloges die zijn gestolen van verschillende benadeelden. De rechtbank heeft de opbrengsten per benadeelde partij vastgesteld en het voordeel dat de veroordeelde heeft genoten, berekend op basis van het aantal mededaders en de verdeling van de opbrengsten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering van de officier van justitie gegrond is en heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd.

De rechtbank heeft ook overwogen dat eventuele toekomstige civiele vorderingen van benadeelde partijen niet in mindering kunnen strekken op de ontnemingsvordering, omdat deze nog niet door de veroordeelde zijn voldaan. De rechtbank heeft de duur van de gijzeling die door de officier van justitie kan worden gevorderd vastgesteld op maximaal 116 dagen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/049852-19 en 13/178154-19 (ontneming) (Promis)
Datum uitspraak: 6 december 2022
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummers 13/04985219 en 13/178154-19 tegen:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedag] 1990 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres veroordeelde] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 25 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Kurniawan-Ayre, en van wat de gemachtigd raadsvrouw van veroordeelde, mr. F. Tosun, naar voren hebben gebracht.
De zaak is tegelijk op de zitting behandeld met de ontnemingszaken tegen medeveroordeelden [medeveroordeelde 1] (13/04360119 en 13/178144-19) en [medeveroordeelde 2] (13/051296-19 en 13/178203-19). De rechtbank doet vandaag in de zaken van de drie veroordeelden uitspraak.

2.De vordering en de grondslag daarvan

De officier van justitie heeft op 29 september 2022 een ontnemingsvordering (hierna: vordering) ingediend bij deze rechtbank, die ter terechtzitting van 2 oktober 2020 werd aangekondigd. De officier van justitie heeft deze vordering op de zitting van 25 oktober 2022 toegelicht.
Veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 14 december 2020 onder meer veroordeeld voor:
(zaak 1: [benadeelde partij 1] )
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen;
(zaak 2: [benadeelde partij 2] ) en (zaak 4: [benadeelde partij 3] )
telkens; diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen;en
(zaak 3: [benadeelde partij 4] )
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen.
Dit vonnis is sinds 29 december 2020 onherroepelijk. Veroordeelde heeft volgens de officier van justitie door middel van deze strafbare feiten € 6.468,33 (het wederrechtelijk verkregen voordeel) verdiend. Dat bedrag zou veroordeelde aan de Staat moeten betalen.
De vordering is gebaseerd op artikel 36e Sr en beoogt het wederrechtelijk voordeel te ontnemen dat is verkregen uit de feiten waarvoor veroordeelde in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.

3.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich in zaak 4 op het standpunt gesteld dat – anders dan is berekend in het rapport in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict van 20 januari 2022 – moet worden uitgegaan van een opbrengst van € 2.400,00 voor de verkoop van het horloge van [benadeelde partij 3] . Nu twee daders bij de beroving van het horloge van [benadeelde partij 3] betrokken zijn geweest moet de helft van de opbrengst, te weten € 1.200,00, worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel ten behoeve van veroordeelde.
De officier van justitie heeft verzocht om een bedrag van € 5.068,33 (€755,00 + € 1.800,00 + € 1.313,33 + € 1.200,00) toe te wijzen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in zaak 1 bepleit dat niet kan worden vastgesteld dat het weggenomen horloge van [benadeelde partij 1] is verkocht, zodat niet kan worden vastgesteld dat veroordeelde heeft meegedeeld in een eventuele opbrengst van de verkoop van dit horloge.
De raadsvrouw heeft in zaken 3 en 4 betoogd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel ten behoeve van veroordeelde moet worden vastgesteld op één vierde deel van de opbrengsten van de verkoop van de weggenomen horloges, omdat op basis van de onderliggende zaaksdossiers aanwijzingen bestaan dat in totaal vier daders betrokken zijn geweest bij de berovingen van de horloges van respectievelijk [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 3] .
De raadsvrouw heeft ten aanzien van zaak 2 geen verweer gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De vordering is gegrond op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: het rapport). Het in het rapport berekende wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op de onderliggende zaaksdossiers van het onderzoek ‘13Pellaea’ en het veroordelend vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 december 2020 (hierna: het veroordelend vonnis). In het veroordelend vonnis is vastgesteld dat de veroordeelde zich in de periode van 16 oktober 2017 tot en met
20 februari 2019 samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan straatroven, waarbij (exclusieve) horloges zijn weggenomen van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 3] . De opsteller van het rapport heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de winst die de veroordeelde met de verkoop van deze weggenomen goederen zou hebben verdiend.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Nu het rapport is gegrond op de aan de strafzaak ten grondslag liggende wettige bewijsmiddelen, gaat de rechtbank – voor zover de rechtbank hierna niet tot een ander oordeel komt – uit van de juistheid van de berekening. De rechtbank zal per zaak beoordelen wat de opbrengst van de verkoop van de horloges is geweest, van welke opbrengsten veroordeelde profijt heeft gehad en welke delen van de opbrengsten dus als wederrechtelijk genoten voordeel door de veroordeelde kunnen worden aangemerkt.
Verkooppercentage
De rechtbank gaat uit van de in het rapport genoemde schatting dat de verkoop van de gestolen horloges steeds een opbrengst van 40% van de verkoopprijs oplevert. Een verkooppercentage van 40% van de aankoopprijs vormt immers een gangbaar verkooppercentage voor tweedehands exclusieve horloges. De uitspraak van de Hoge Raad uit 2006 die de raadsvrouw in haar pleitnota heeft aangehaald vormt onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de veroordeelde in de periode van 16 oktober 2017 tot en met 20 februari 2019 niet 40% maar slechts 20% van de verkoopwaarde als opbrengst zou hebben genoten als gevolg van de verkoop van de exclusieve horloges.
Zaak 1: [benadeelde partij 1]
In het veroordelend vonnis is vastgesteld dat veroordeelde als medepleger betrokken is geweest bij de beroving van het horloge van [benadeelde partij 1] . [1] Uit het rapport komt naar voren dat € 3.020,00 een aannemelijke opbrengst is voor de verkoop van het bij
[benadeelde partij 1] weggenomen horloge. [2] De rechtbank concludeert dat de verkoop van het horloge verband houdt met het doel dat veroordeelde en zijn medeveroordeelden [medeveroordeelde 1] , [medeveroordeelde 2] en [medeveroordeelde 3] voor ogen hadden met het stelen van het horloge, namelijk op een snelle wijze geld verkrijgen. Daarmee is ook aannemelijk dat de veroordeelden het horloge hebben verkocht met als doel de buit gelijkwaardig te verdelen. De rechtbank gaat er echter vanuit dat de medeveroordeelden [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 3] niet hebben meegedeeld in de opbrengst van de verkoop van het horloge, omdat zij kort na het incident zijn aangehouden en in het kader van de voorlopige hechtenis in hun strafzaak gedetineerd raakten. De rechtbank zal het wederrechtelijk verkregen voordeel voor veroordeelde daarom vaststellen op de helft van € 3.020,00, omdat aannemelijk is dat veroordeelde de buit alleen met medeveroordeelde [medeveroordeelde 2] heeft gedeeld. Het wederrechtelijk verkregen voordeel voor veroordeelde wordt daarom vastgesteld op de helft van € 3.020,00, namelijk op € 1.510,00.
Zaak 2: [benadeelde partij 2]
Uit het veroordelend vonnis van medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] komt naar voren dat [medeveroordeelde 1] heeft verklaard dat het bij [benadeelde partij 2] weggenomen horloge voor € 7.200,00 is verkocht in België, waarna hij en zijn drie mededaders – waaronder veroordeelde – de opbrengst onderling hebben verdeeld, waarbij een ieder € 1.800,00 heeft gekregen. [3] Veroordeelde heeft ook zelf verklaard dat hij in het ziekenhuis € 1.800,00 heeft ontvangen. [4] Uit het rapport volgt dat € 7.200,00 een aannemelijke opbrengst is voor de verkoop van het bij [benadeelde partij 2] weggenomen horloge. [5] Nu de opbrengst door vier daders is verdeeld wordt het wederrechtelijk verkregen voordeel voor veroordeelde vastgesteld op één vierde deel van € 7.200,00, te weten op € 1.800,00.
Zaak 3: [benadeelde partij 4]
In het veroordelend vonnis is vastgesteld dat veroordeelde samen met twee mededaders [benadeelde partij 4] heeft beroofd van zijn horloge. [6] Uit het rapport komt naar voren dat € 3.940,00 een aannemelijke opbrengst vormt voor de verkoop van het bij [benadeelde partij 4] weggenomen horloge. [7] Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd kan de rechtbank op basis van het onderliggende zaaksdossier niet vaststellen dat in totaal vier daders betrokken zijn geweest bij de beroving van het horloge van [benadeelde partij 4] . Ook de verklaringen van veroordeelde zelf geven geen aanleiding om aan te nemen dat meer dan drie daders betrokken zijn geweest bij de beroving. Het wederrechtelijk verkregen voordeel voor veroordeelde wordt daarom vastgesteld op één derde deel van € 3.940,00, namelijk € 1.313,33.
Zaak 4: [benadeelde partij 3]
In het veroordelend vonnis is vastgesteld dat veroordeelde zich samen met één ander schuldig heeft gemaakt aan beroving van het horloge van [benadeelde partij 3] . [8] Uit het onderliggende zaaksdossier komt naar voren dat [benadeelde partij 3] het bij haar weggenomen horloge heeft gekocht voor € 6.000,00. [9] Nu de rechtbank ervan uitgaat dat 40 % van de aankoopprijs een aannemelijke opbrengst vormt voor de verkoop van het exclusieve horloge, gaat de rechtbank uit van een opbrengst van € 2.400,00. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, kan de rechtbank op basis van het onderliggende zaaksdossier niet vaststellen dat in totaal vier daders betrokken zijn geweest bij de beroving van het horloge van [benadeelde partij 3] . Nu de opbrengst door twee daders is verdeeld, wordt het wederrechtelijk verkregen voordeel voor veroordeelde vastgesteld op de helft van € 2.400,00, namelijk € 1.200,00.
Kosten
Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, is onvoldoende aannemelijk geworden dat de veroordeelden daadwerkelijk brandstofkosten hebben betaald in verband met de verkoop van de horloges. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om kosten in mindering te brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank heeft veroordeelde wederrechtelijk voordeel verkregen uit de opbrengsten van de verkoop van de weggenomen horloges van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 3] . De rechtbank schat de opbrengsten van de verkoop van de goederen op:
Zaak Opbrengst
1 € 3.020,00
2 € 7.200,00
3 € 3.940,00
4 € 2.400,00
------------- +
€ 16.560,00
Omdat aannemelijk is dat veroordeelde de opbrengsten met zijn mededaders heeft gedeeld, waarbij ieder een gelijk deel heeft ontvangen, schat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel ten behoeve van de veroordeelde op:
Zaak Opbrengst Aantal verdachten Opbrengst per persoon
1 € 3.020,00 2 € 1.510,00
2 € 7.200,00 4 € 1.800,00
3 € 3.940,00 3 € 1.313,33
4 € 2.400,00 2 € 1.200,00
------------- +
Wederrechtelijk verkregen voordeel:€ 5.823,33

4.De verplichting tot betaling

De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 5.823,33.
De raadsvrouw heeft verzocht om het te ontnemen bedrag af te wijzen of in elk geval te matigen, omdat veroordeelde in het veroordelend vonnis een betalingsverplichting heeft opgelegd gekregen en in de toekomst mogelijk nog geconfronteerd zal worden met civiele vorderingen van andere slachtoffers die kunnen leiden tot nieuwe betalingsverplichtingen.
De rechtbank is van oordeel dat de toegewezen vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij of later eventueel nog toe te wijzen civiele vorderingen niet in mindering kunnen strekken op de vordering, omdat deze nog niet door veroordeelde zijn voldaan. Conform artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering kan betaling van de vordering(en) van de benadeelde partij(en) in een later stadium leiden tot aanpassing van het ontnemingsbedrag of tot uitbetaling van een deel van het ontnomen bedrag aan de benadeelde partij. De rechtbank ziet geen aanleiding daarop vooruit te lopen.

4.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 5.823,33.
Legt op aan
[veroordeelde]de verplichting tot betaling van
€ 5.823,33. (vijfduizendachthonderddrieëntwintig euro en drieëndertig eurocent) aan de Staat.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op 116 (honderdzestien) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. Ch. A. van Dijk en B.K.M. Thuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
6 december 2022.

Voetnoten

1.Vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 december 2020 (hierna: het vonnis), paragraaf 5.3.3 (p. 7-12).
2.Een geschrift, inhoudende een rapport berekening wedererechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e 2e lid Sr d.d. 20 januari 2022 met proces-verbaalnummer 2019020539 (onderzoek: ‘13Pellaea’), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] , rechercheur bij de Eenheid Amsterdam Team Financiële Opsporing (hierna: het rapport), p. 6-7.
3.Het rapport, p. 7.
4.Het vonnis, paragraaf 5.3.6, p. 20.
5.Het rapport, p. 7.
6.Het vonnis, paragraaf 5.3.7, p. 20-22.
7.Het rapport, p. 8.
8.Het vonnis, paragraaf 5.3.8, p. 22-23.
9.Eind proces-verbaal deel II, p. 16014.