ECLI:NL:RBAMS:2022:8174

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
C/13/711166 / HA ZA 21-1077
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van eigendom en verdeling van onroerend goed tussen familieleden

In deze zaak vordert eiser, [eiser], dat de rechtbank vaststelt dat hij de volledige eigendom van een pand toekomt, dat hij in 1989 heeft gekocht. Eiser stelt dat de notariële akte, waarin ook [gedaagde] als mede-eigenaar is vermeld, niet overeenkomt met de werkelijke bedoeling van partijen. [gedaagde], de oom van eiser, heeft verweer gevoerd en stelt dat zij mede-eigenaar is en aanspraak maakt op de helft van de waarde van het pand en de huurinkomsten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de notariële akte dwingend bewijs oplevert van de eigendom, maar dat eiser tegenbewijs heeft geleverd. De rechtbank concludeert dat het niet de bedoeling was dat [gedaagde] mede-eigenaar zou worden en dat eiser het volledige eigendom van het pand toekomt. In reconventie heeft [gedaagde] vorderingen ingesteld die zijn afgewezen, omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] geen recht heeft op de onverdeelde helft van het pand. De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/711166 / HA ZA 21-1077
Vonnis van 14 december 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. A. Neermawatie Nandoe te Rijswijk,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. D.J. Posthuma te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 november 2021, met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- het tussenvonnis van 18 mei 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 augustus 2022, met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is de oom van [gedaagde] .
2.2.
[eiser] heeft op 5 september 1989 het appartementsrecht rechtgevend op uitsluitend gebruik van het pand met achtertuin gelegen aan de [adres] (hierna: het pand) op de veiling afgemijnd op fl. 37.400,-.
2.3.
In het door de notaris opgestelde proces-verbaal van veiling van 5 september 1989 is vermeld dat [eiser] de afmijning heeft gedaan voor zichzelf en voor zijn nader te noemen lastgever, dat hij deze lastgever op grond van de veilingvoorwaarden uiterlijk zes dagen na de akte moet opgeven bij gebreke waarvan hij voor zichzelf heeft gekocht. Vervolgens is in het proces-verbaal vermeld dat het pand aan [eiser] en zijn eventuele nader te noemen lastgever respectievelijk aan [eiser] voor zich wordt gegund.
2.4.
In een notariële akte van 8 september 1989 is opgenomen dat [eiser] als lastgever opgeeft [gedaagde] die verklaart dat te erkennen en dat aldus de gunning van het pand heeft plaatsgevonden aan [eiser] en [gedaagde] .
2.5.
In de notariële akte van levering van 16 oktober 1989 is opgenomen dat [eiser] en [gedaagde] , ieder voor de onverdeelde helft, kopers zijn van het pand. [eiser] heeft de koopprijs van het pand betaald.
2.6.
[eiser] heeft het pand sinds 1989 feitelijk in gebruik en heeft sindsdien de kosten voor het pand betaald. Hij heeft het pand vanaf 1989 verhuurd en daarvoor huurpenningen geïnd.
2.7.
Op 27 januari 1997 heeft [gedaagde] een door de notaris opgestelde volmacht ondertekend, op grond waarvan zij aan [eiser] volmacht heeft gegeven om haar goederen te beheren, haar belangen waar te nemen en haar daarbij te vertegenwoordigen.
2.8.
Bij brief van 17 september 1998 heeft [gedaagde] – voor zover van belang – het volgende aan [eiser] geschreven:
‘Bedankt voor het toesturen van de kopie van een koopakte voor het pand [adres] . Naar aanleiding van deze akte trek ik de volgende conclusies. Wij hadden afgesproken dat het om een borgstelling ging, maar nu blijkt dat ik voor 50 procent eigenaar ben van het betreffende pand. (…)
Ik realiseer mij terdege dat ik goed van vertrouwen ben geweest en mijn handtekening ook heb gezet, maar dit heb ik uitsluitend als borgstelling.’
2.9.
Op 21 september 1998 heeft een notaris een conceptakte van verdeling opgesteld waarin staat dat het pand aan [eiser] wordt toebedeeld. Naar aanleiding hiervan heeft [gedaagde] in een brief van 26 september 1998 aan haar oom bericht dat de eerder door haar getrokken conclusies dus juist zijn, inhoudende dat zij formeel 50% eigenaar is van het pand, en dat zij niet wil meewerken aan het concept van de notaris.
2.10.
Op 29 oktober 1998 heeft [eiser] mede handelend als gevolmachtigde van [gedaagde] een hypothecaire geldlening afgesloten bestaande uit een leningdeel van fl. 25.500,00 voor de duur van 15 jaar en een (aflossingsvrij) leningdeel van fl. 97.500,00 voor de duur van 30 jaar.
2.11.
[eiser] en [gedaagde] hebben nadien gezamenlijk een notaris bezocht. Deze heeft in 2012 een conceptakte van verdeling opgesteld waarin onder meer is opgenomen dat het pand met ingang van 1 januari 2011 toekomt aan [eiser] en hij vanaf die datum de hypotheekschuld die aan het pand is verbonden voor zijn rekening neemt. [gedaagde] heeft deze akte van verdeling nooit ondertekend. In een brief van 7 april 2014 heeft de notaris stukken aan [gedaagde] gezonden over haar ontslag als hoofdelijk schuldenaar van de hypothecaire geldlening met het verzoek deze stukken te ondertekenen. Aan dit verzoek heeft zij niet voldaan.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert – na wijziging van eis – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair
- voor recht verklaart ex artikel 3:300 BW dat het vonnis in plaats treedt van de handtekening van [gedaagde] ten behoeve van de akte van verdeling en levering van het pand zonder dat [gedaagde] daaraan haar medewerking behoeft te verlenen;
- bepaalt dat het pand om niet, ex artikel 3:185 BW aan [eiser] wordt toebedeeld;
bepaalt de verdeling van de gemeenschap bestaande uit de gemeenschappelijke eigendom van het pand waarbij het aandeel van [gedaagde] in de gemeenschap wordt toegedeeld aan [eiser] zoals in de concept akte van verdeling, productie 14, is opgenomen en dat aan [gedaagde] geen uitkering toekomt ter zake van enige (over)bedeling;
[gedaagde] veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis mee te werken aan de verdeling onder B [de rechtbank begrijpt dat bedoeld is: onder A], welke onder meer dient te geschieden door het laten opstellen en verlijden van de akte tot levering van het (aandeel in het) registergoed als hier omschreven bij een door [eiser] aan te wijzen notariskantoor;
voor het geval [gedaagde] niet voldoet aan deze veroordeling, bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de voor de levering noodzakelijke wilsverklaring van [gedaagde] ;
[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten;
subsidiair
- uitsluitend wanneer de rechtbank van oordeel zou zijn dat [gedaagde] moet meedelen in de waarde van het pand, voor recht verklaart dat [gedaagde] gehouden is aan [eiser] de helft van alle door hem gemaakte kosten van het pand vanaf 8 september 1989 tot heden te voldoen, althans bepaalt dat deze kosten worden verrekend met de huurpenningen en het aan [gedaagde] toekomende deel van de overwaarde van het pand, zodat aan [gedaagde] toekomt een bedrag van € 13.959,22.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij het pand alleen en voor zichzelf heeft gekocht en dat hem het eigendom van het pand moet toekomen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] , dan wel tot afwijzing van zijn vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert – na eisvermeerdering tijdens de mondelinge behandeling – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [eiser] veroordeelt binnen twee weken na betekening van het vonnis
medewerking te verlenen aan de verkoop van het pand door ter zake opdracht te verstrekken aan Koenders Makelaardij B.V. te Den Haag om het pand voor een door de makelaar te noemen marktconforme vraagprijs te koop te zetten, en voorts zijn medewerking te verlenen aan al datgene dat de makelaar geraden acht om een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst te genereren, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat [eiser] daaraan niet voldoet;
II. [eiser] veroordeelt om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 104.751,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2022;
III. [eiser] veroordeelt om aan [gedaagde] de helft van de huurpenningen te betalen vanaf 1 januari 2022 tot aan de dag dat de huurovereenkomst is geëindigd, dan wel het pand is geleverd aan een koper;
IV. [eiser] veroordeelt om aan [gedaagde] te betalen de helft van de door hem ontvangen huurpenningen vanaf 16 oktober 1989 tot en met 31 december 2005, nader op te maken bij staat;
V. voor recht verklaart dat [eiser] jegens [gedaagde] aansprakelijk is, althans voor zijn rekening neemt, alle kosten en schade, waaronder (terug)vorderingen van de Belastingdienst, die jegens [gedaagde] worden gedaan, nader op te maken bij staat;
VI. [eiser] veroordeelt in de proceskosten.
3.5.
Aan haar vordering heeft [gedaagde] het volgende ten grondslag gelegd.
Uit de notariële akte van 16 oktober 1989 volgt dat zij vanaf die datum mede-eigenaar is van het pand. Zij maakt dan ook aanspraak op de onverdeelde helft van de waarde van het pand alsmede op de huurpenningen die vanaf 16 oktober 1989 met het pand zijn gegenereerd. De helft van de huurinkomsten bedraagt tenminste € 104.751,-. Nu niet is gebleken dat [eiser] [gedaagde] kan uitkopen voor haar onverdeelde helft van het pand, moet het pand worden verkocht.
[gedaagde] kan wellicht geconfronteerd worden met financiële en/of fiscale claims als het pand wordt verdeeld en [eiser] is daarvoor aansprakelijk. Hij heeft in zijn correspondentie te kennen gegeven dat hij [gedaagde] vrijwaart voor alle financiële gevolgen waarmee zij wordt geconfronteerd met betrekking tot het mede-eigendom van het pand en de daaraan verbonden financiering. Hiervoor is de vordering onder V bedoeld.
3.6.
[eiser] voert verweer. [eiser] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure. Daarnaast heeft [eiser] bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering op de mondelinge behandeling, waarbij het gevorderde onder II is verhoogd van € 88.316,80 naar € 104.751,-.

4.De beoordeling

in conventie
Eigendom pand
4.1.
Omdat [eiser] zich beroept op de rechtsgevolgen van zijn stelling dat hem de eigendom van het pand toekomt, rust op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op hem de stelplicht, en zo nodig de bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit dit voortvloeit. [gedaagde] betwist het door haar oom gestelde eigendomsrecht. Volgens haar blijkt uit de notariële akte van 16 oktober 1989 dat zij mede-eigenaar van het pand is.
4.2.
In de notariële akte van levering van 16 oktober 1989 staat dat [eiser] en [gedaagde] allebei voor de onverdeelde helft eigenaar van het pand zijn geworden. De notariële akte is een authentieke akte in de zin van artikel 156 lid 2 Rv. Op grond van artikel 157 lid 2 Rv levert een authentieke akte (net als een onderhandse akte) ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring. Omdat [eiser] en [gedaagde] zich in de notariële akte mede jegens elkaar hebben verbonden (tot het gezamenlijk eigendom), kwalificeert [eiser] zich mede ten opzichte van [gedaagde] als wederpartij als bedoeld in artikel 157 lid 2 Rv. Dat betekent dat de rechtbank verplicht is de inhoud van de in de akte opgenomen partijverklaring als waar aan te nemen. De akte onderschrijft dus wat [gedaagde] in het kader van haar betwisting heeft aangevoerd. Tegen dit dwingend bewijs staat echter tegenbewijs open, dat door alle middelen mag worden geleverd. Dit volgt uit artikel 151 leden 1 en 2 Rv. Daarbij geldt dat het tegenbewijs geslaagd mag worden geacht als op grond daarvan het door de akte geleverde bewijs is ontzenuwd door feiten en omstandigheden waaruit valt af te leiden dat de inhoud van de notariële akte niet overeenstemt met de werkelijke bedoeling van partijen.
4.3.
Volgens [eiser] stemt hetgeen is vermeld in de notariële akte niet overeen met de werkelijkheid, omdat het niet de bedoeling van partijen was dat [gedaagde] mede-eigenaar van het pand zou worden. Daarbij heeft [eiser] onder meer de volgende omstandigheden aangevoerd:
  • hij heeft het pand voor zichzelf gekocht en afgemijnd op de veiling van 5 september 1989 en de koopprijs van het pand voldaan;
  • het was de bedoeling van partijen dat [gedaagde] zich als borg zou stellen voor [eiser] en partijen hebben allebei de notariële akte niet goed begrepen;
  • pas nadat de gemeente een aantal jaren brieven zond naar zowel hem als [gedaagde] , hebben partijen ontdekt dat [gedaagde] mede-eigenaar was;
  • partijen hebben vervolgens meermaals een notaris bezocht om een akte van verdeling op te laten maken waarbij het pand aan [eiser] wordt toebedeeld.
4.4.
[gedaagde] heeft niet weersproken dat het niet de bedoeling was dat zij mede-eigenaar van het pand zou worden. Zij wijst alleen op de notariële akte. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat [eiser] het pand op de veiling heeft gekocht, dat hij vervolgens haar om hulp heeft gevraagd en zij daarom een aantal stukken aan hem heeft gegeven en bij de notaris is geweest. Ook heeft zij verklaard dat het voor haar nooit duidelijk is geworden hoe het zit met het pand en wat ze bij de notaris gingen doen. Zij heeft toegelicht dat zij de papieren van de notaris niet heeft begrepen en dat zij niet voor het pand heeft betaald omdat zij niet wist dat zij mede-eigenaar was. Verder heeft zij verklaard dat ze contact heeft opgenomen met haar oom nadat ze een dwangbevel had ontvangen van de gemeente.
4.5.
Deze verklaring van [gedaagde] onderschrijft dus het standpunt van [eiser] en komt ook overeen met haar brief van 17 september 1998 waarin zij aan haar oom heeft geschreven dat zij kort daarvoor heeft ontdekt dat zij, in tegenstelling tot wat partijen hebben afgesproken, geen borg maar mede-eigenaar van het pand is geworden, zie 2.8. De rechtbank komt gelet op dit alles tot de conclusie dat uit de verklaringen van beide partijen blijkt dat het niet de bedoeling van partijen was dat [gedaagde] mede-eigenaar van het pand zou worden. Dit wordt ook onderstreept door de gedragingen van partijen. [gedaagde] heeft immers niet een deel van de koopsom betaald en heeft evenmin een deel van de financiële lasten van het pand voor haar rekening genomen of op andere wijze activiteiten verricht die erop kunnen duiden dat zij zich als mede-eigenaar zag. Zoals zij zelf heeft toegelicht, heeft zij het pand ook niet opgegeven in haar aangiften inkomstenbelasting bij de Belastingdienst. [gedaagde] heeft zich met andere woorden dus nooit als mede-eigenaar van het pand gedragen, hetgeen ook verklaarbaar is omdat zij zichzelf niet als zodanig heeft beschouwd. De omstandigheid dat [eiser] nadien met een volmacht een hypothecaire geldlening namens beiden is aangegaan legt hiertegenover onvoldoende gewicht in de schaal.
4.6.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat [eiser] is geslaagd in het leveren van tegenbewijs tegen de in de notariële akte opgenomen partijverklaring. De conclusie is dat de inhoud van de notariële akte niet overeenstemt met de bedoeling van [eiser] en [gedaagde] en dat [eiser] het volledige eigendom toekomt van het pand.
Verjaring
4.7.
[gedaagde] heeft gesteld dat de vorderingen van [eiser] zijn verjaard, omdat sinds 1989 meerdere perioden van vijf jaar zijn verstreken waarin geen vordering is ingesteld. Dit beroep slaagt niet. [gedaagde] heeft namelijk niet weersproken dat [eiser] – vanaf het moment dat hij heeft ontdekt dat [gedaagde] als mede-eigenaar van het pand in de notariële akte is opgenomen – iedere paar jaar met haar contact heeft opgenomen en daarmee rechtsgeldige stuitingshandelingen heeft verricht. Het door [gedaagde] gedane beroep op verjaring moet dan ook worden verworpen.
Slotsom
4.8.
Gelet op het voorgaande is de slotsom dat [eiser] en [gedaagde] niet het gemeenschappelijk eigendom hebben beoogd en dat [eiser] het volledige eigendom toekomt van het pand. Nu beide partijen naar voren hebben gebracht dat zij sinds de verkoop (desalniettemin) gezamenlijk eigenaar zijn geworden, is die situatie dus niet in overeenstemming met wat partijen – [eiser] en [gedaagde] – zijn overeengekomen. Daarbij merkt de rechtbank op dat de verkoper van het pand niet is betrokken in deze procedure, zodat in deze zaak niet aan de orde is wat er met de verkoper is overeengekomen. Een en ander brengt mee dat [gedaagde] haar aandeel in het pand moet leveren aan [eiser] , zodat de daarop gerichte vordering in zoverre toewijsbaar is, waarbij een ruimere termijn zal worden gehanteerd. Daarbij wordt opgemerkt dat [gedaagde] , anders dan zij veronderstelt, niet is gerechtigd tot de helft van de waarde van het pand. Daarvoor bestaat in dit geval, gelet op wat partijen zijn overeengekomen, namelijk geen grondslag. De voor de levering te maken notariële kosten komen naar oordeel van de rechtbank voor rekening van [eiser] , omdat niet is gebleken dat het ontstaan van deze situatie in overwegende mate aan [gedaagde] te verwijten is. De verder nog gevorderde verklaring voor recht is onduidelijk en daarom niet toewijsbaar. Wel toewijsbaar is een verklaring voor recht dat [eiser] en [gedaagde] zijn overeengekomen dat [eiser] het volledig eigendom toekomt van het pand. Van de overige vorderingen is de rechtbank onduidelijk welke zelfstandige betekenis deze nog hebben naast hetgeen wordt toegewezen.
4.9.
Aan de voorwaarde voor de subsidiaire vordering wordt niet toegekomen, zodat hierop niet hoeft te worden beslist.
4.10.
[gedaagde] is de partij die in conventie grotendeels ongelijk krijgt. Daarom zal zij in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten in conventie aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
121,39
- griffierecht
309,00
- salaris advocaat
1.126,00
(twee punten × € 563,00)
Totaal
1.556,39
4.11.
[gedaagde] zal verder ambtshalve worden veroordeeld in de nakosten van de procedure aan de zijde van [eiser] , zoals hierna onder de beslissing is vermeld.
in reconventie
4.12.
Omdat in conventie is geoordeeld dat het eigendom op het pand toekomt aan alleen [eiser] , zijn de vorderingen in reconventie – waaraan ten grondslag is gelegd dat [gedaagde] gelet op de notariële akte van 16 oktober 1989 mede-eigenaar is en dus recht heeft op de onverdeelde helft van de waarde van het pand en de huurinkomsten – niet toewijsbaar.
4.13.
[gedaagde] heeft ook nog naar voren gebracht dat [eiser] misbruik heeft gemaakt van haar onwetendheid en vertrouwen. Verder heeft zij erop gewezen dat [eiser] buiten haar medeweten met de volmacht een hypothecaire geldlening namens beiden is aangegaan. Dit is inderdaad op zijn minst opmerkelijk te noemen. Hieraan zijn echter geen concrete vorderingen (en grondslagen) verbonden. Het ontbreekt ook aan een toelichting van [gedaagde] waarom de rechtbank voorbij kan gaan aan de verstrekte volmacht.
4.14.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet meer toe aan het bezwaar tegen de vermeerdering van eis op de zitting, omdat dit voor de uitkomst van de zaak geen verschil maakt.
4.15.
[gedaagde] is de partij die in reconventie ongelijk krijgt. Zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] in reconventie (uitgaande van de oorspronkelijke vordering) vastgesteld op € 1.114,00 (twee punten × factor 0,5 × € 1.114,00).
4.16.
[gedaagde] zal verder ambtshalve worden veroordeeld in de nakosten van de procedure aan de zijde van [eiser] , zoals hierna onder de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat anders dan volgt uit de leveringsakte van 16 oktober 1989 [eiser] en [gedaagde] zijn overeengekomen dat [eiser] het volledig eigendom toekomt van het pand,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om bij wijze van verdeling van het pand binnen vier weken na betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan het opstellen van een leveringsakte, op grond waarvan het pand geleverd wordt aan [eiser] , op te maken door een door [eiser] te kiezen notaris in Den Haag, dan wel een andere door partijen in onderling overleg overeen te komen notaris, en bepaalt dat [eiser] de kosten van het opmaken van deze akte en de verdere verwerking daarvan draagt, en bepaalt daarnaast dat bij gebreke van die medewerking dit vonnis in de plaats treedt van dat deel van de notariële akte van levering dat nodig is voor de levering en van de daarmee verband houdende wilsverklaring van [gedaagde] dat zij haar medewerking verleent aan de levering, in de zin van artikel 3:300 lid 2 BW,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.556,39;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.114,00,
in conventie en in reconventie
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis aan de zijde van [eiser] ontstane nakosten, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.8.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bakker, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2022.