ECLI:NL:RBAMS:2022:8157

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
13/271498-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 12 Overleveringswet in verband met schending van verdedigingsrechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 december 2022 uitspraak gedaan in een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Poznań, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof de overlevering van een opgeëiste persoon die in Polen was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van drie jaar. De opgeëiste persoon had echter niet de mogelijkheid gehad om zijn verdedigingsrechten uit te oefenen tijdens de procedure die leidde tot het vonnis in Polen, omdat hij niet op de hoogte was van deze procedure.

Tijdens de openbare zitting op 14 december 2022 werd de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. Timorason, en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot het vonnis had geleid, en dat er geen garanties waren dat zijn verdedigingsrechten niet geschonden zouden worden. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met dertig dagen verlengd om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet op ondubbelzinnige wijze afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon aanwezig te zijn. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en het geschorste bevel tot overleveringsdetentie opgeheven. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/271498-22
RK nummer: 22/4574
Datum uitspraak: 28 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 oktober 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 juni 2021 door
the Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
verblijfadres: [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 december 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. Timorason, advocaat te Amsterdam, die waarneemt namens haar kantoorgenoot, mr. S.M. Hof. De opgeëiste persoon wordt tevens bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
aggregate custodial sentencevan
the District Court in Wągrowiec(Polen) van 29 januari 2020 (referentienummer: II K 69/18).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaar, elf maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsvrouw heeft zich aan de hand van haar pleitnota op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon was op geen enkele wijze op de hoogte van de procedure die tot het samengestelde vonnis heeft geleid en hij heeft daarom geen gebruik kunnen maken van zijn verdedigingsrechten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW aan de overlevering in de weg staat en dat de overlevering daarom moet worden geweigerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In het kader van de beoordeling van de vraag of de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten zal inhouden, is het van belang of de opgeëiste persoon uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen op het proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat. Ook de handelswijze van de opgeëiste persoon kan door de rechtbank in aanmerking worden genomen. De vaststelling of overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt vindt plaats aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [1]
In deze zaak geldt dat, zoals de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld in de aanvullende informatie, de procedure die heeft geleid tot het samengestelde vonnis
ex officiois opgestart. De opgeëiste persoon heeft hiertoe dus geen verzoek ingediend. Bovendien blijkt uit de aanvullende informatie van 23 november 2022 en 12 december 2022 dat de opgeëiste persoon op geen enkele andere wijze op de hoogte had kunnen zijn van deze
ex officioingestelde procedure. De oproepen voor de zitting zijn aan de opgeëiste persoon verstuurd naar zijn laatst bekende adres, maar uit het dossier blijkt niet dat dit adres door de opgeëiste persoon is opgegeven als correspondentieadres in deze procedure. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet aan hem worden tegengeworpen dat hij de verplichting had dit adres in de gaten te houden voor officiële correspondentie aangaande deze procedure in Polen. De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dan ook van oordeel dat de opgeëiste persoon in deze bijzondere situatie niet op ondubbelzinnige wijze uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon aanwezig te zijn, dan wel om zijn verdedigingsrechten uit te oefenen.
De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt en zal de overlevering voor het samengestelde vonnis II K 69/18 op grond van artikel 12 OLW weigeren.

4.Slotsom

Nu is vastgesteld dat zich de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW voordoet en de rechtbank geen aanleiding ziet om hiervan af te zien, dient de overlevering te worden geweigerd.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 12 OLW.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań(Polen).
HEFT OPhet geschorste bevel overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 december 2022.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (Ardic), punt 74.