3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verzamelvonnis, waarin vier eerdere veroordelingen zijn samengevoegd tot één straf. Dit brengt mee dat zowel de aan het verzamelvonnis ten grondslag liggende uitspraken, waarin onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd, als het verzamelvonnis waarbij de duur van de straffen is gewijzigd en waarbij de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt, dienen te worden getoetst aan artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ en aan artikel 12 van de OLW.
Verzamelvonnis van 15 maart 2018 (II K 246/17)
De rechtbank stelt vast dat de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het verzamelvonnis van 15 maart 2018 heeft geleid. Uit de aanvullende informatie van 21 november 2022 volgt dat de opgeëiste persoon zelf om een verzamelvonnis heeft gevraagd en dus op de hoogte was van het voorgenomen proces en dat hij zijn advocaat heeft gemachtigd en dat deze advocaat de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd. Daarmee doet zich de situatie voor als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is niet van toepassing.
Vonnis van 18 juli 2016 (II K 439/15)
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing van 18 juli 2016 heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang. Uit de aanvullende informatie van 21 november 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon op 20 april 2015 op grond van artikel 139 van de Poolse
Code of Criminal Procedureis geïnstrueerd dat hij gehoor moest geven aan iedere oproep van justitie en dat hij de autoriteiten van elke adreswijzing op de hoogte moest brengen. Hij is hierbij ook gewezen op de gevolgen wanneer hij dat niet zou doen. De opgeëiste persoon heeft deze adresinstructie ondertekend. Daarnaast blijkt uit de aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon de oproeping voor deze zitting in persoon heeft ontvangen, waardoor kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure die tegen hem liep.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit waarvan hij werd verdacht, alsmede dat hij er rekening mee moest houden dat er een vervolging tegen hem zou worden ingesteld, dat hij daarover officiële correspondentie zou ontvangen op het adres dat hij had opgegeven en dat hij op de hoogte was van datum en plaats van de zitting.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert, omdat hij door zijn handelwijze (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces.
Vonnis van 27 oktober 2016 (II K 390/16)
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing van 27 oktober 2016 heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang. Uit de aanvullende informatie van 21 november 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon op 16 januari 2016 op grond van artikel 139 van de Poolse
Code of Criminal Procedureis geïnstrueerd dat hij gehoor moest geven aan iedere oproep van justitie en dat hij de autoriteiten van elke adreswijzing op de hoogte moest brengen. Hij is hierbij ook gewezen op de gevolgen wanneer hij dat niet zou doen. De opgeëiste persoon heeft deze adresinstructie ondertekend. De oproeping voor de zitting van 27 oktober 2016 is ontvangen door de moeder van de opgeëiste persoon, op grond waarvan de rechtbank vaststelt dat de oproeping is verzonden naar het adres dat door de opgeëiste persoon is verstrekt.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit waarvan hij werd verdacht, alsmede dat hij er rekening mee moest houden dat er een vervolging tegen hem zou worden ingesteld en dat hij daarover officiële correspondentie zou ontvangen op het adres dat hij had opgegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert, omdat hij door zijn handelwijze (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces.
Vonnis van 3 augustus 2017 (II K 338/17)
Uit de aanvullende informatie van 21 november 2022 blijkt dat een advocaat namens de opgeëiste persoon op de zitting zijn verdediging heeft gevoerd. De rechtbank kan echter niet vaststellen of de advocaat daartoe ook door de opgeëiste persoon was gemachtigd en dus of de omstandigheid als bedoeld onder artikel 12, onder b, OLW zich voordoet.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing van 3 augustus 2017 heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon op enigerlei wijze op de hoogte was van het proces dat tot het vonnis van 3 augustus 2017 heeft geleid, zodat niet is gebleken dat hij zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen. Evenmin kan worden geconcludeerd dat hij (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
Gelet op hetgeen hierna onder 6 wordt overwogen en onder 7 wordt beslist, zal de rechtbank de overlevering vooralsnog niet weigeren op grond van artikel 12 OLW.