In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court in Wroclaw, Polen, op 27 juli 2018. De opgeëiste persoon, geboren in 1996 in Polen, was niet aanwezig tijdens de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen, waarbinnen zij op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds was verstreken. Dit betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en er geen grondslag meer bestaat voor de gevangenhouding van de opgeëiste persoon.
De officier van justitie, mr. K. van der Schaft, heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot behandeling van het EAB, omdat de Poolse autoriteiten het EAB hebben ingetrokken. De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd en heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De uitspraak is gedaan door mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter, en mrs. E.G.M.M. van Gessel en H.G. van der Wilt, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. H.L. van Loon. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.