Uitspraak
het Parket-Generaal van het Hof van Beroep van Antwerpen(België) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
4.Beslissing
.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 november 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat op 4 april 2019 door de Belgische autoriteiten is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1981 en met zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit, was aanwezig op de zitting, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J. Vermaat. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen over de verzochte overlevering.
Tijdens de procedure is op 7 november 2022 een e-mail van de Belgische autoriteiten ontvangen, waarin werd meegedeeld dat het EAB was ingetrokken. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk was in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat de geschorste overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon is beëindigd. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter, mr. J.A.A.G. de Vries, en de rechters mrs. E.G.M.M. van Gessel en H.G. van der Wilt, in aanwezigheid van griffier mr. H.L. van Loon. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.