ECLI:NL:RBAMS:2022:813

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
13/752291-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke feiten

Op 26 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Zamościu in Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1980 in Polen, die wordt verdacht van strafbare feiten die onder de Wegenverkeerswet 1994 vallen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 30 november 2021 en de behandeling vond plaats op 12 januari 2022. Tijdens de zitting was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden waren om de overlevering te weigeren op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van het proces dat had geleid tot de veroordeling in Polen. De rechtbank concludeerde echter dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van zijn recht om naar de zitting te worden gebracht en dat hij ervoor had gekozen om daarvan geen gebruik te maken. Hierdoor was de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen andere weigeringsgronden zijn. De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht zijn strafbaar in Nederland en voldoen aan de vereisten van dubbele strafbaarheid. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon wordt overgeleverd aan de Poolse autoriteiten voor de uitvoering van de opgelegde vrijheidsstraf van acht maanden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752291-21 (EAB II)
RK nummer: 21/6477
Datum uitspraak: 26 januari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 november 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 oktober 2019 door
Sąd Okręgowy w Zamościu II Wydział Karny(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 januari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
aggregate sentence of the Regional Court in Zamość of 20 May 2010, which became legally valid on 5 June 2010 (II K 417/09). Dit samengesteld vonnis omvat de straffen opgelegd in:
1) the case of the Regional Court Zamość (IIK 382/08); en
2) the case of the Regional Court in Hrubieszów (IV K 708/06).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde samengestelde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Samengesteld vonnis met nummer II K 417/09
Uit het EAB volgt dat de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing in vonnis met nummer II K 417/09 heeft geleid.
De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van het proces. Uit de stukken blijkt enkel dat de oproep naar de penitentiaire inrichting is gestuurd, maar niet dat de opgeëiste persoon ook daadwerkelijk de oproep heeft ontvangen. Nu er geen verzetgarantie is gegeven, moet de overlevering worden geweigerd, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt vast dat zich de omstandigheid heeft voorgedaan, als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW. Uit het EAB volgt dat de oproep voor het proces naar de penitentiaire inrichting is gestuurd, waar de opgeëiste persoon op dat moment gedetineerd was. Ook blijkt uit het EAB dat de opgeëiste persoon op de hoogte is gesteld van zijn recht om vanuit de penitentiaire inrichting naar de zitting te worden gebracht. Hij wilde daarvan geen gebruik maken. Bij de voorgeleiding bij de officier van justitie heeft de opgeëiste persoon bevestigd dat hij is opgeroepen voor het proces en ervoor heeft gekozen om af te zien van zijn recht om vanuit de penitentiaire inrichting naar de zitting te worden gebracht.
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarmee niet van toepassing.
Onderliggende vonnis met nummer II K 382/08
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 23 december 2021 volgt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing met nummer II K 382/08 heeft geleid.
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing.
Onderliggende vonnis met nummer IV K 708/06
Uit het EAB volgt dat de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing in vonnis met nummer IV K 708/06heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus van toepassing, waardoor de overlevering kan worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
In de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 30 december 2021 staat dat de opgeëiste persoon tijdens het vooronderzoek erop is gewezen dat hij het adres moet opgeven waar correspondentie over de strafprocedure naar toe zal worden gezonden en dat hij ook nadien iedere adreswijziging moet doorgeven. Hij is daarbij gewezen op de gevolgen indien hij dit niet zou doen. Deze instructie heeft hij op 17 augustus 2006 ondertekend.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden, dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van het strafproces en, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

5.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994;
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 8, 9 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Sąd Okręgowy w Zamościu II Wydział Karny(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 januari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.