ECLI:NL:RBAMS:2022:8119

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
13/151392-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met onvoorwaardelijke terugkeergarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 september 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Mainz op 17 juni 2022. De opgeëiste persoon, geboren in 1996 en thans gedetineerd, wordt verdacht van diefstal door twee of meer verenigde personen en het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 6 september 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de terugkeergarantie die door de Duitse autoriteiten is gegeven, voldoet aan de eisen van de OLW. De raadsvrouw had aangevoerd dat de garantie niet onvoorwaardelijk was, maar de rechtbank oordeelde dat de tekst van de garantie voldoende waarborg biedt dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zal ondergaan, indien hij in Duitsland wordt veroordeeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW. Daarom heeft de rechtbank de overlevering toegestaan.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/151392-22
RK nummer: 22/3367
Datum uitspraak: 20 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op
17 juni 2022 door het
kantongerecht Mainz(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
thans uit andere hoofde gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S. van den Berg, advocaat te Amsterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van het
Amtsgericht Mainz(Duitsland) van 17 juni 2022, met referentie 409 Gs 2007/22.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
en
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het
Staatsanwaltschaft Mainz(Duitsland) heeft op 17 augustus 2022 de volgende garantie gegeven:
“Conform artikel 5 nummer 3 van het kaderbesluit van de Raad d.d. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (2002/584/JI) wordt verzekerd de verdachte
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1996 in [geboorteplaats]
in het geval dat hij in de Bondsrepubliek Duitsland rechtsgeldig tot een gevangenisstraf veroordeeld wordt, de tenuitvoerlegging daarvan niet in een voorwaardelijke straf omgezet wordt en dat, na toelating van rechterlijk gehoor met het oog daarop, de gevangenisstraf in Nederland uit te zitten, terug naar Nederland gezonden wordt.”
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat de overlevering dient te worden geweigerd aangezien de verstrekte terugkeergarantie niet voldoet aan de eisen zoals gesteld in
artikel 6, eerste lid, OLW. Immers gelet op de in de terugkeergarantie opgenomen zinsnede
na toelating van rechterlijk gehoorstaat niet vast dat de terugkeergarantie onvoorwaardelijk is. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw om de behandeling van de zaak aan te houden om aan de Duitse autoriteiten nadere informatie over de garantie op te vragen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de terugkeergarantie voldoet aan de eisen van artikel 6 lid 1 van de Overleveringswet en dat de overlevering kan worden toegestaan. De zinssnede
na toelating van rechterlijk gehoorziet volgens de officier van justitie op een standaard verhoor dat na een eventuele veroordeling voorafgaat aan de terugkeer van de opgeëiste persoon. Dit betekent niet dat er aan de terugkeer voorwaarden verbonden zijn. De officier van justitie ziet dan ook geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om nadere informatie over de verstrekte terugkeergarantie te verkrijgen.
De rechtbank is van oordeel dat de zinssnede
na toelating van rechterlijk gehoorziet op een verhoor dat na een eventuele veroordeling voorafgaat aan de terugkeer van de opgeëiste persoon en waarin aan de opgeëiste persoon zal worden verzocht of hij zijn eventuele in Duitsland opgelegde straf al dan niet in Nederland wil ondergaan. Bovendien is in de terugkeergarantie vermeld dat de toezegging aan de opgeëiste persoon conform artikel 5,
lid 3, van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ wordt verleend. Deze bepaling biedt geen ruimte voor een voorwaardelijke terugkeergarantie.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat uit de tekst van de terugkeergarantie genoegzaam blijkt dat de terugkeergarantie onvoorwaardelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie dus voldoende. Het verweer wordt verworpen en het subsidiaire aanhoudingsverzoek wordt afgewezen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47, 157 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Amstgericht Mainz(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.P. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 september 2022.
Mr. D.P. Hein is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.