ECLI:NL:RBAMS:2022:8118

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
13/164603-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en dubbele strafbaarheid

Op 20 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 4 juli 2022 en werd behandeld op een openbare zitting op 6 september 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1998, was gedetineerd en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Zilver, en een tolk. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld, waarbij de raadsman aanvoerde dat de opgeëiste persoon mishandeld was door het gevangenispersoneel.

De rechtbank heeft de informatie van de Poolse autoriteiten over de aanwezigheid van de opgeëiste persoon tijdens de rechtszittingen in Polen als betrouwbaar beschouwd. De verdediging stelde dat de overlevering geweigerd moest worden op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), maar de rechtbank oordeelde dat er geen grond was om de overlevering te weigeren. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren. De feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, betroffen onder andere overtredingen van de Wegenverkeerswet en poging tot doodslag.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, waarbij de relevante wetsbepalingen werden genoemd. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/164603-22
RK nummer: 22/3404
Datum uitspraak: 20 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 april 2022 door
the District Court in Krakow, Third Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1998
verblijfadres: [adres opgeëiste persoon]
gedetineerd in [detentieplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een door
the Regional Court in Krakow Second Criminal Divisionop 29 oktober 2018 gewezen vonnis, gewijzigd bij het door
the District Court in Krakowop 12 juni 2019 gewezen vonnis, met referentie II K 666/18/S (IV Ka 370/19).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 4 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 1 jaar en 18 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunten
De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering dient te worden geweigerd aangezien de opgeëiste persoon verklaart niet aanwezig te zijn geweest gedurende de behandeling in hoger beroep. Een contra-indicatie voor de aanwezigheid van de opgeëiste persoon ter zitting is de omstandigheid dat in het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de uitspraak in zijn zaak terwijl die uitspraak op dezelfde dag als de zitting plaatshad en dat is volgens de raadsman niet mogelijk.
De officier van justitie voert aan dat de opgeëiste persoon zelf in appel is gegaan en dat er geen reden is om aan te nemen dat de in het EAB gegeven informatie onjuist is.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de behandeling van zijn zaak. Bij brief van 9 augustus 2022 heeft de uitvaardigende autoriteit aangegeven dat de opgeëiste persoon is verschenen op de zittingen van 21 juni, 25 juni, 9 augustus en 18 oktober 2018 waar het bewijs is besproken en dat hij op de uitspraak van 29 oktober 2018 is verschenen. In hoger beroep is de opgeëiste persoon gehoord op de zitting van 12 juni 2019.
De rechtbank gaat op grond van het vertrouwensbeginsel uit van de juistheid van de door de Poolse autoriteiten verstrekte informatie. De verklaring van de opgeëiste persoon dat hij niet aanwezig was tijdens de procedure in hoger beroep is ontoereikend om de juistheid van die informatie te betwijfelen die informatie als onjuist aan te merken. Het voorgaande betekent dat er geen grond is de overlevering te weigeren vanwege het bepaalde in artikel 12 OLW.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994
en
overtreding van artikel 160 Wegenverkeerswet 1994
en
poging tot doodslag.

6.Detentieomstandigheden

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 11 OLW er geen gevolg moet worden gegeven aan het EAB omdat de opgeëiste persoon is mishandeld door het gevangenispersoneel tijdens het voorarrest in Polen. Bovendien blijkt uit het door de raadsman per e-mail verstrekte rapport uit 2019 van het
Committee Against Torture(CAT) dat sprake is van veel meer gevallen van mishandeling in Poolse gevangenissen dan er zijn geregistreerd.
De officier van justitie heeft zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat de detentieomstandigheden niet aan overlevering in de weg staan.
De rechtbank hanteert bij de toetsing van het verweer het kader, zoals dat is gegeven door het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest van 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru).
De rechtbank heeft eerder naar aanleiding van overleveringsverzoeken uit Polen de detentieomstandigheden aldaar beoordeeld, waarbij, onder meer in de uitspraak van 27 maart 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:1757 is vastgesteld dat uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in Polen niet blijkt van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De raadsman heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over detentieomstandigheden in Polen naar voren gebracht die dienen te leiden tot een wijziging van voormelde uitspraak. De rechtbank beschikt ook ambtshalve niet over dergelijke gegevens. Nu geen algemeen gevaar kan worden vastgesteld, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of een dergelijk gevaar concreet voor de opgeëiste persoon geldt. Het verweer slaagt niet.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45 en 287 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 8, 160, 176 en 177 Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Krakow, Third Criminal Division(Polen) voor de feiten, zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.P. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 september 2022.
Mr. D.P. Hein is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.