ECLI:NL:RBAMS:2022:8117

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
13/751808-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 6a Overleveringswet en bevel tot tenuitvoerlegging van gevangenisstraf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 september 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Frankrijk. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof de opgeëiste persoon, die in Frankrijk was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het beslissen op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor er geen grondslag meer bestond voor de gevangenhouding van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering geweigerd moet worden op grond van artikel 12 van de Overleveringswet, omdat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon bijgestaan was door een raadsman tijdens de procedure in hoger beroep in Frankrijk.

De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was, omdat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de behandeling van zijn zaak in eerste aanleg en dat er geen cassatie was ingesteld. De rechtbank concludeerde dat de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt. Daarom kon de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in Nederland worden bevolen. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in Nederland bevolen, met een bevel tot gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751808-21
RK-nummer: 22/1173
Datum uitspraak: 20 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 juni 2021 door
le Procureur General près de la Cour d’Appel de Nancy(Frankrijk) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboortedag] 1994
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon]
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 september 2022.
Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. J. Vermaat, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar
contradictorischvonnis van
de Kamer van correctioneel Beroep van het Hof van Beroep van Nancy van
27 mei 2019,met referentie: Vonnis nr. 19/389 (JIRS).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaar. Van deze straf resteren volgens informatie van het EAB nog 4 jaar en 3 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunten
De raadsman verzoekt de rechtbank de overlevering op grond van artikel 12 OLW niet toe te staan aangezien de opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij zijn verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen omdat hij niet aanwezig is geweest bij de behandeling van zijn zaak.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon tijdens de procedure in hoger beroep is bijgestaan door een door hem gemachtigde raadsman en dat om die reden de weigeringsgrond van artikel 12 OLW geen toepassing vindt.
Oordeel van de rechtbank
Als een strafrechtelijke procedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld (zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de behandeling van zijn zaak die tot de beslissing heeft geleid. Aangezien in het in het dossier aanwezige vonnis van
het Hof van Beroep van Nancyvan 27 mei 2019 staat vermeld dat de opgeëiste persoon is verschenen bij de behandeling in eerste aanleg gaat de rechtbank ervan uit dat deze informatie in het EAB betrekking heeft op de procedure in eerste aanleg.
In de e-mail van de Franse autoriteiten van 10 augustus 2022 is aangegeven dat de opgeëiste persoon bij de zitting in hoger beroep is bijgestaan door zijn advocaat en dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure in hoger beroep en dat er door de verdediging geen cassatie is ingesteld binnen de wettelijke termijn.
De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en de straf, zodat de procedure in hoger beroep dient te worden getoetst aan artikel 12 OLW.
De rechtbank is op grond van de inhoud van de hiervoor genoemde e-mail van oordeel dat de uitzondering van artikel 12 onder b OLW zich voordoet en dat derhalve de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5 , te weten:
1. Deelneming aan een criminele organisatie
5. Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op de feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Frankrijk
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
De feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikelen 10, vierde en vijfde lid van de Opiumwet;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar zijn aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet de rechtbank geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 47 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 11b Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6a en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
le Procureur General près de la Cour d’Appel de Nancy(Frankrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. J. G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.P. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 september 2022.
Mr. D.P. Hein is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.