ECLI:NL:RBAMS:2022:8116

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
22/3760
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Rechtbank Amsterdam in klaagschrift inzake inbeslagname goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 september 2022 uitspraak gedaan in een klaagschrift dat was ingediend op 25 juli 2022. Het klaagschrift was gericht tegen de inbeslagname van een Audi S5 en autosleutels van de broer van klager, die op 28 juni 2022 in beslag waren genomen naar aanleiding van een Europees onderzoeksbevel (EOB) van de Duitse autoriteiten. De raadsvrouw van klager, mr. C.G.J.E. Lut, voerde aan dat de rechtbank Amsterdam bevoegd was om het klaagschrift te behandelen, omdat het Openbaar Ministerie eerder had aangegeven dat een klaagschrift bij deze rechtbank moest worden ingediend. De officier van justitie, mr. M. Westerman, betwistte echter de bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam, stellende dat de inbeslagname had plaatsgevonden in de provincie Brabant, waardoor de rechtbank Oost-Brabant bevoegd was.

De rechtbank overwoog dat op basis van artikel 5.4.10 en artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering de bevoegde rechtbank de rechtbank is van het arrondissement waar de inbeslagneming heeft plaatsgevonden. Aangezien de goederen in beslag waren genomen in de woonplaats van de broer van klager, concludeerde de rechtbank dat zij onbevoegd was en dat het klaagschrift moest worden doorgezonden naar de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd en stelde de stukken in handen van de griffier om het klaagschrift ter afdoening aan de rechtbank Oost-Brabant te verzenden. Klager heeft de mogelijkheid om binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

RK nummer: 22/3760
Datum beschikking: 20 september 2022
BESCHIKKING
op het klaagschrift
ex artikel 5.4.10 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvorderingvan:
[klager]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983
domicilie kiezende ten kantore van Koppen & Lut advocaten aan de Parijslaan 3,
5611 KM Eindhoven
klager.

1.Procesgang

Het klaagschrift is op 25 juli 2022 ingediend ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank heeft op 6 september 2022 het klaagschrift behandeld en de raadsvrouw van klager, mr. C.G.J.E. Lut, advocaat te Eindhoven, en de officier van justitie, mr. M. Westerman, in openbare raadkamer gehoord.
Klager is niet verschenen.

2.Feiten en omstandigheden

De Duitse autoriteiten hebben door middel van een Europees onderzoeksbevel (EOB) van 25 mei 2022 verzocht om, met inachtneming van geheimhouding van het onderzoek, de woning van de broer van klager, te weten [broer klager] , te doorzoeken ter inbeslagname van goederen die voor de bewijsgaring kunnen worden aangewend in verband met een strafrechtelijk onderzoek tegen die broer (en anderen) ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals omschreven in genoemd EOB.
Op 28 juni 2022 is ter uitvoering van het EOB - op grond van artikel 110 in verbinding met artikel 5.4.8. van het Wetboek van Strafvordering - onder meer een personenauto in beslaggenomen.

3.Inhoud klaagschrift en standpunt klager

Het klaagschrift strekt tot teruggave van de Audi S5 en Audi autosleutels, die onder de broer van klager bij doorzoeking op 28 juni 2022 in [woonplaats broer klager] in beslag zijn genomen en zijn vermeld op de kennisgeving van inbeslaggenomen goederen van 13 juli 2022.
De raadsvrouw heeft vooropgesteld dat zij de rechtbank Amsterdam bevoegd acht tot kennisneming van het klaagschrift. Het Openbaar Ministerie heeft immers bij brief van 28 juni 2022 aan de bewoners van het pand waar de doorzoeking heeft plaatsgevonden, te kennen gegeven dat een eventueel klaagschrift bij de rechtbank Amsterdam moet worden ingediend.
De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat zij zich ertegen verzet dat het EOB niet aan de verdediging wordt overgelegd aangezien op deze wijze de reden waarom de Duitse autoriteiten beslag willen leggen niet bij de verdediging bekend is. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de hiervoor vermelde goederen terug moeten naar klager wegens het ontbreken van strafvorderlijk belang om deze in beslag te nemen en te houden.

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank op grond van
artikel 552a Sv niet bevoegd is om dit klaagschrift in behandeling te nemen, nu de goederen in beslag zijn genomen te [woonplaats broer klager] door de politie uit de provincie Brabant.

5.Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 5.4.10, derde lid, Sv juncto artikel 552a, derde en vierde lid, Sv volgt dat het bevoegde gerecht de rechtbank is van het arrondissement waarbinnen de inbeslagneming is geschied of waar de vervolging is aangevangen.
In het onderhavige geval zijn de goederen te [woonplaats broer klager] in beslag genomen. Daarom is de rechtbank Oost-Brabant bevoegd tot afdoening van dit klaagschrift en moet dit worden doorgezonden naar die rechtbank. Dat klager per abuis een brief van het Openbaar Ministerie heeft ontvangen dat een klaagschrift bij de rechtbank Amsterdam moet worden ingediend doet niet af aan de onbevoegdheid van de rechtbank Amsterdam tot kennisneming van dit klaagschrift.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart zich
ONBEVOEGDtot het afdoen van het klaagschrift en stelt de stukken in handen van de griffier teneinde het klaagschrift ter afdoening aan de rechtbank Oost-Brabant te verzenden.
Deze beslissing is op 20 september 2022 gegeven en in het openbaar uitgesproken door:
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en D.P. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier.
D.P. Hein is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.