In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 september 2022 uitspraak gedaan in een klaagschrift dat was ingediend op 25 juli 2022. Het klaagschrift was gericht tegen de inbeslagname van een Audi S5 en autosleutels van de broer van klager, die op 28 juni 2022 in beslag waren genomen naar aanleiding van een Europees onderzoeksbevel (EOB) van de Duitse autoriteiten. De raadsvrouw van klager, mr. C.G.J.E. Lut, voerde aan dat de rechtbank Amsterdam bevoegd was om het klaagschrift te behandelen, omdat het Openbaar Ministerie eerder had aangegeven dat een klaagschrift bij deze rechtbank moest worden ingediend. De officier van justitie, mr. M. Westerman, betwistte echter de bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam, stellende dat de inbeslagname had plaatsgevonden in de provincie Brabant, waardoor de rechtbank Oost-Brabant bevoegd was.
De rechtbank overwoog dat op basis van artikel 5.4.10 en artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering de bevoegde rechtbank de rechtbank is van het arrondissement waar de inbeslagneming heeft plaatsgevonden. Aangezien de goederen in beslag waren genomen in de woonplaats van de broer van klager, concludeerde de rechtbank dat zij onbevoegd was en dat het klaagschrift moest worden doorgezonden naar de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd en stelde de stukken in handen van de griffier om het klaagschrift ter afdoening aan de rechtbank Oost-Brabant te verzenden. Klager heeft de mogelijkheid om binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.