ECLI:NL:RBAMS:2022:8106

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
8 januari 2023
Zaaknummer
13/202503-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse nationaliteit en procedurele waarborgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Poznań, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 24 augustus 2022 en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1990, die thans gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 1 jaar en 6 maanden, opgelegd bij een vonnis van 8 maart 2018. De rechtbank heeft ook de grondslag van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, oplichting, valt onder de lijst van feiten waarvoor geen onderzoek naar dubbele strafbaarheid nodig is, zoals vermeld in bijlage 1 van de Overleveringswet (OLW).

De raadsman van de opgeëiste persoon heeft verzocht om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de Poolse procedure. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de rechtbank van haar bevoegdheid om te weigeren kan afzien, omdat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat er geen schending van zijn verdedigingsrechten is. Daarom heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/202503-22 (EAB II)
RK nummer: 22/3966
Datum uitspraak: 19 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 augustus 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 juli 2019 door
the Regional Court in Poznan(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. van der Wal, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een op 8 maart 2018 door
the District Court in Chodziezgewezen vonnis, met referentie II K 633/17.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 20, te weten:
Oplichting
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunten van de raadsman en de officier van justitie
De raadsman verzoekt de rechtbank de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de Poolse procedure en niet ondubbelzinnig is komen vast te staan dat hij op de hoogte is gesteld van het tijdstip van de zitting.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de rechtbank van haar bevoegdheid om te weigeren op grond van artikel 12 OLW kan afzien, omdat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen en de oproepingen van de strafprocedure zijn verzonden naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres.
Oordeel van de rechtbank
Uit het EAB en de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid en dat zich geen van de in artikel 12 OLW genoemde omstandigheden voordoet. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon heeft bij de Nederlandse officier van justitie verklaard dat hij in de zaak die heeft geleid tot het vonnis met kenmerk II K 633/17 nooit post heeft ontvangen en dat hij niet afwist van de strafprocedure in Polen.
Uit de aanvullende informatie van 5 oktober 2022 van de Poolse autoriteit volgt dat de opgeëiste persoon bij het verhoor door de politie is gewezen op de verplichting elke adreswijziging, ook die in het buitenland, die langer dan 7 dagen duurt, door te geven en dat hij is gewezen op de gevolgen als hij deze verplichting niet nakomt. De opgeëiste persoon heeft deze adresinstructie zelf ondertekend. De opgeëiste persoon heeft tijdens zijn verhoor door de politie het volgende adres in Polen opgegeven: [adres opgeëiste persoon] . De oproepingen voor deze procedure zijn naar dit adres verzonden.
Uit het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit waarvan hij werd verdacht en dat hij er op zijn minst rekening mee moest houden dat hij op het door hem opgegeven adres officiële correspondentieadres over (het vervolg van) de procedure zou ontvangen.
Gelet op deze omstandigheden, die, minst genomen, een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid aan de kant van de opgeëiste persoon aantonen, kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.
De rechtbank zal dan ook geen gebruik maken van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW en zal de overlevering toestaan.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW , er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznan(Polen) voor het feit zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.