In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Poznań, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 24 augustus 2022 en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1990, die thans gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 1 jaar en 6 maanden, opgelegd bij een vonnis van 8 maart 2018. De rechtbank heeft ook de grondslag van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, oplichting, valt onder de lijst van feiten waarvoor geen onderzoek naar dubbele strafbaarheid nodig is, zoals vermeld in bijlage 1 van de Overleveringswet (OLW).
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft verzocht om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de Poolse procedure. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de rechtbank van haar bevoegdheid om te weigeren kan afzien, omdat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat er geen schending van zijn verdedigingsrechten is. Daarom heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.