ECLI:NL:RBAMS:2022:8102

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
8 januari 2023
Zaaknummer
13/751817-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse nationaliteit en terugkeergarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 juli 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Ostrolęka, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in 1990 in Polen, werd gezocht voor strafbare feiten die in het EAB waren omschreven. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of hij in aanmerking kwam voor een terugkeergarantie op basis van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad, wat hem gelijkstelt met een Nederlander voor de toepassing van de OLW. De officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon waren aanwezig tijdens de zittingen, waarbij de rechtbank de nodige waarborgen heeft geëvalueerd. De rechtbank heeft ook de relevante wetgeving en eerdere uitspraken in overweging genomen, waaronder de tussenuitspraak van 10 augustus 2021, waarin de rechtbank al een beslissing had genomen over de grondslag en inhoud van het EAB. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de overlevering kan worden toegestaan, onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf kan ondergaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751817-20
RK nummer: 21/2851
Datum uitspraak: 20 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 mei 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 augustus 2020
door the Regional Court in Ostrolęka,
2nd Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 27 juli 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Schilder, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek ter zitting is gesloten.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 10 augustus 2021
Bij tussenuitspraak van 10 augustus 2021 is het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst aangezien
The Supreme Courtin Ierland bij uitspraak van 23 juli 2021 in de gevoegde zaken
[naam gevoegde zaak 1] and [naam gevoegde zaak 2] v. Minister for Justice and Equalityhet voornemen heeft geuit om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie), naar aanleiding van ontwikkelingen met betrekking tot de Poolse rechtsstaat, die zich hebben voorgedaan na de uitspraak van het Hof van Justitie van 25 juli 2018, C‑216/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:586, in het bijzonder ontwikkelingen die zich vanaf 14 februari 2020 [1] hebben voorgedaan en dat de antwoorden op deze nog te stellen prejudiciële vragen ook relevant zijn voor deze zaak.
In deze tussenuitspraak is al een beslissing genomen over de grondslag en inhoud van het EAB, de strafbaarheid en het in verband met het
ne bis in idembeginsel gevoerde verweer. De rechtbank verwijst naar deze beslissingen.
Op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij onderzoek doet naar een reëel gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, OLW.
Verlengingen beslistermijn in raadkamer
De beslistermijn is in de raadkamer van de rechtbank op 1 september 2021 met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW.
De beslistermijn is vervolgens in de raadkamer van de rechtbank op 29 september 2021, 26 november 2021, 26 januari 2022, 18 maart 2022 en 25 mei 2022, telkens verlengd met 60 dagen op grond van artikel 22, vierde lid, OLW.
Zitting 6 juli 2022
De behandeling van de vordering is met toestemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon hervat op de openbare zitting van 6 juli 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Schilder, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB, strafbaarheid en ne bis in idem

De rechtbank verwijst naar de beslissingen in de tussenuitspraak van 10 augustus 2021.

4.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft niet de Nederlandse, maar wel de Poolse nationaliteit. Dit betekent dat hij, om in aanmerking te komen voor een terugkeergarantie van de Poolse autoriteiten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW, moet voldoen aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, die in artikel 6, derde lid, van de OLW zijn neergelegd:
1. hij heeft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. hij kan in Nederland worden vervolgd voor het feit dat aan het EAB ten grondslag ligt;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook door aan te tonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht is voldaan.
Standpunt van de raadsvrouw
In de tussenuitspraak van deze rechtbank van 10 augustus 2021 is het verzoek om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander afgewezen. Nu er bijna een jaar is verstreken sinds de tussenuitspraak, herhaalt de verdediging het verzoek tot gelijkstelling. Ter onderbouwing van het standpunt dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad, heeft de raadsvrouw voorafgaand aan de zitting stukken aan de rechtbank overgelegd, waaronder
verklaringen van geregistreerd inkomen van de Belastingdienstover de jaren 2016 tot en met 2021. De raadsvrouw stelt zich op basis van deze stukken op het standpunt dat de opgeëiste persoon (alsnog) gelijk kan worden gesteld.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander in de zin van artikel 6 OLW. De Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) verwacht niet dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest als gevolg van een eventuele veroordeling voor het in het EAB genoemde feit. Ten slotte is een terugkeergarantie door de Poolse autoriteiten verleend.
Oordeel van de rechtbank
Gelijkstelling
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat op grond van de door de raadsvrouw overgelegde stukken voldoende is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad.
Uit de
verklaringen van geregistreerd inkomen van de Belastingdienstover de jaren 2016 tot en met 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon steeds een inkomen van in ieder geval 50 procent van de bijstandsnorm heeft genoten en zo in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien zonder een beroep te doen op de openbare kas.
Voor wat betreft het onafgebroken feitelijk verblijf in Nederland heeft de rechtbank acht geslagen op de in mei 2017 afgesloten huurovereenkomst met zijn Nederlandse werkgever
[werkgever]en de inschrijving in de Basisregistratie Personen vanaf 5 juli 2018 tot en met heden.
Nu de opgeëiste persoon voldoet aan de eerste voorwaarde, heeft Nederland, gelet op artikel 7, derde lid jo. artikel 86b van het Wetboek van Strafrecht, rechtsmacht voor het feit dat aan het EAB ten grondslag ligt.
Uit de ter zitting door de officier van justitie overgelegde brief van 20 juni 2022 van de IND blijkt ten slotte dat ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland zal verliezen als gevolg van een hem na overlevering op te leggen straf of maatregel.
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat is voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander.
Terugkeergarantie
De overlevering van de opgeëiste persoon kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Op 23 juni 2022 heeft
the regional Court in Ostrolekade volgende garantie gegeven:
“The Regional Court (Sad Okrygowy) in Ostrolyka, 2nd Criminal Department in reply to your letter dated 20 June 2022 regarding the requested person[opgeëiste persoon]son of [persoon] , born [geboortedag] 1990 in [geboorteplaats] , kindly informs that in the event that [opgeëiste persoon] is considered equivalent to a Dutch citizen, sentenced by a Polish court and given an absolute prison sentence, he will be allowed to file a motion for being surrendered to serve his sentence in the Netherlands, and the motion will be considered in accordance with the relevant regulations.”
Ondanks de gebruikte bewoordingen in de garantie (
file a motion for being surrendered) begrijpt de rechtbank dat de verstrekte garantie onvoorwaardelijk is, omdat de verwijzing naar
the relevant regulationsmoet worden begrepen als een verwijzing naar artikel 607j van het Poolse Wetboek van Strafvordering. Hierin staat - kort gezegd - vermeld dat, indien de overlevering door de uitvoerende rechterlijke autoriteit afhankelijk is gesteld van een terugkeergarantie, geen tenuitvoerlegging van de straf in Polen plaatsvindt en de opgeëiste persoon kan terugkeren naar de uitvoerende lidstaat om daar zijn eventuele straf te ondergaan. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor vermelde garantie voldoende is.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat alhoewel het feit niet op Pools grondgebied is gepleegd de weigeringsgrond van artikel 13, aanhef en onder b, OLW zich niet voordoet. Nederland zou in dit geval ook rechtsmacht hebben gehad. De in het EAB vermelde diefstal met braak is gepleegd in Noorwegen en is zowel in Noorwegen als in Nederland strafbaar gesteld.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel
13, aanhef en onder b, OLW niet van toepassing is. Uit het door de officier van justitie ter zitting overgelegde, in het Engels vertaalde toepasselijke wetsartikel van het Noorse Wetboek van Strafrecht, blijkt dat de diefstal met braak ook in Noorwegen strafbaar is gesteld. Dit betekent dat Nederland ook de vereiste rechtsmacht zou hebben op grond van artikel 7, eerste lid jo. derde lid, van het Wetboek van Strafrecht. De weigeringsgrond van artikel 13, aanhef en onder b, OLW is dan ook niet van toepassing.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Ostrolęka, 2nd Criminal Division(Polen), voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en W.B. van Bockel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De rechtbank begrijpt: de datum dat de ‘law on the judiciary of 20 December 2019’ in werking is getreden.