ECLI:NL:RBAMS:2022:8096

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
8 januari 2023
Zaaknummer
13/120447-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en gelijktelling met een Nederlander

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 juli 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was gedetineerd en de vordering was ingediend door de officier van justitie op 17 mei 2022. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of aan de voorwaarden voor overlevering was voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot zijn veroordeling had geleid, maar heeft geoordeeld dat dit geen schending van zijn verdedigingsrechten inhield. De rechtbank heeft ook gekeken naar de grondslag van het EAB en de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon meer dan vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland had verbleven, wat hem gelijkstelde met een Nederlander. De officier van justitie en de verdediging waren van mening dat de overlevering moest worden geweigerd, en de rechtbank heeft dit standpunt gevolgd. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/120447-22
RK nummer: 22/2614
Datum uitspraak: 20 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 mei 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 januari 2022 door
the Circuit Law Court in Świdnica(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1978,
verblijvende op het adres: [adres 1] , [plaats 1] ,
gedetineerd in de [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 juli 2022.
Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. F.S. Baardman, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een op 16 juni 2014 door
the District Court of Law in Świdnicagewezen vonnis, onherroepelijk geworden op 15 augustus 2014, met dossiernummer VI K 398/13.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze vrijheidsstraf resteren volgens het EAB nog 11 maanden en
28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunten
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden afgezien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 21 juni 2022 volgt dat de oproep voor de zitting van 16 juni 2014 is gestuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres, te weten: [adres 2] , [plaats 2] .
In het EAB staat onder D.2. vermeld dat de opgeëiste persoon bij het eerste verhoor tijdens het vooronderzoek (op 22 maart 2013) expliciet is gewezen op de verplichting om eventuele adreswijzigingen door te geven aan justitie en dat hij is gewezen op de consequenties van het niet voldoen aan deze verplichting. De opgeëiste persoon heeft bij zijn voorgeleiding verklaard dat hij in de loop van 2013 naar Nederland is vertrokken.
Hieruit volgt dat de opgeëiste persoon niet alleen op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht en de strafrechtelijke procedure, maar ook dat hij er op zijn minst rekening mee moest houden dat hij op zijn adres officiële correspondentie over (het vervolg van) die procedure kon ontvangen. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot zijn veroordeling heeft geleid, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

5.Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
en
diefstal.

6.Artikel 6a OLW; gelijkstelling met een Nederlander

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon meer dan vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Ter onderbouwing van haar stelling heeft de raadsvrouw voorafgaand aan de zitting verschillende stukken aan de rechtbank overgelegd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander omdat hij gedurende een periode van 5 jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De overlevering dient dan ook te worden geweigerd. Wel zal de Poolse straf door Nederland moeten worden overgenomen nu aan de voorwaarden voor strafovername is voldaan.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in
artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.

Eerste voorwaarde

Wat betreft de eerste voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook door aan te tonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht is voldaan.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank – gelet op de door de raadsman overgelegde stukken – van oordeel dat de opgeëiste persoon ten tijde van de uitspraak van deze rechtbank gedurende een periode van minimaal vijf jaren een ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de opgeëiste persoon (in ieder geval) vanaf 1 juli 2017 tot en met 2021 inkomsten heeft gehad die hoger waren dan 50 procent van de bijstandsnorm. Bovendien blijkt uit de stukken dat hij over de eerste helft van 2022 inkomsten heeft gehad die ruimschoots hoger waren dan 50 procent van de bijstandsnorm voor een geheel jaar. Ten slotte blijkt uit de overgelegde stukken (waaronder verschillende uitzendovereenkomsten, jaaropgaven en salarisspecificaties waarop Nederlandse adressen zijn vermeld) dat de opgeëiste persoon in voornoemde periode voortdurend heeft verbleven op adressen in Nederland.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
Vervolgens moet de rechtbank toetsen of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat doet de rechtbank aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. De IND heeft in een brief van 5 juli 2022 verklaard dat een verblijfsbeëindiging van de opgeëiste persoon als gevolg van de veroordeling in Polen niet aan de orde is.
Ook aan deze voorwaarde is dus voldaan.
De rechtbank moet daarom ten slotte beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 5. weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse strafmaxima overstijgt. De opgelegde sanctie is naar zijn aard ook niet onverenigbaar met het Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de aan de opgeëiste persoon opgelegde vrijheidsstraf in Nederland bevelen.
Ten slotte zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van
de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 en 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6a, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Law Court inŚ
widnica(Polen);
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3. bedoelde vrijheidsstraf in Nederland;
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon];
BEVEELT op grond van artikel 27 lid 4 OLWde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en W.B. van Bockel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.