ECLI:NL:RBAMS:2022:8094

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
8 januari 2023
Zaaknummer
13/096749-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel - Gelijkstellingsverweer en weigeringsgronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juli 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Warschau Regionale Rechtbank. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting in Polen waar zijn zaak werd behandeld. De officier van justitie betoogde echter dat de opgeëiste persoon wel degelijk een raadsman had gemachtigd en dat hij op de hoogte was van de procedure. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de opgeëiste persoon niet persoonlijk aanwezig was, er geen schending van zijn verdedigingsrechten was, aangezien hij op de hoogte was van de procedure en zijn raadsman had gemachtigd. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft de overlevering dan ook toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/096749-22
RK nummer: 22/2124
Datum uitspraak: 14 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 mei 2020 door
the Warsaw Regional Court, VIII Penal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1976
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in de [detentieadres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 juli 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D. Marcus, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een op 17 april 2014 door
the Regional Court in Warsaw Pragagewezen vonnis (
definitief geworden op 23 mei 2014) met dossiernummer
V K 159/13.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 4 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Uit het EAB volgt dat bij beslissing van 20 februari 2018 de tenuitvoerlegging is bevolen van de door
the Regional Court in Warsaw Pragabij vonnis van 17 april 2014 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar en 4 maanden en dat de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf daarbij niet is of kon worden gewijzigd. Derhalve hoeft deze omzettingsprocedure niet te worden getoetst aan artikel 12 OLW. [1]
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij de zitting die tot het vonnis van 17 april 2014 heeft geleid.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest op de zitting waarop de zaak inhoudelijk is behandeld. Verder heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij wel een raadsman heeft gemachtigd maar dat deze niet op de zitting is verschenen. Gelet op het voorgaande moet overlevering worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW.
Standpunt officier van justitie
De opgeëiste persoon is weliswaar niet verschenen bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak maar de opgeëiste persoon had in deze zaak een advocaat gemachtigd en is volgens zijn eigen verklaring samen met de advocaat verschenen bij de uitspraak in eerste aanleg en heeft vervolgens geen hoger beroep ingesteld. Primair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de omstandigheden van artikel 12, onder b en c, OLW zich voordoen. Subsidiair kan de rechtbank afzien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW aangezien zowel de opgeëiste persoon als zijn gemachtigd raadsman op een eerdere zitting zijn geïnformeerd over de datum van de
main hearing, zodat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces. Bovendien heeft zijn gemachtigd raadsman het vonnis ontvangen.
Het oordeel van de rechtbank
In het EAB staat onder D.1. sub c) vermeld dat de opgeëiste persoon, terwijl hij op de hoogte was van het proces, een raadsman heeft gemachtigd en dat die raadsman tijdens het proces daadwerkelijk zijn verdediging heeft gevoerd. Onder D.2. staat echter dat noch de opgeëiste persoon noch zijn gemachtigde advocaat aanwezig was bij de
main hearing.Op grond van deze laatste informatie is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid van artikel 12, onder b, OLW zich niet voordoet.
De rechtbank is ook van oordeel dat de omstandigheid van artikel 12, onder c, OLW zich niet voordoet. Alhoewel de opgeëiste persoon bij de inverzekeringstelling heeft verklaard dat hij het vonnis van de rechtbank in Polen had aangehoord, heeft hij ter zitting verklaard dat hij niet meer precies weet of hij is verschenen bij de uitspraak in zijn zaak. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij de uitspraak.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Verder is geen garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in deze zaak een advocaat heeft gemachtigd en ter zitting heeft de opgeëiste persoon dit bevestigd. Verder staat in het EAB vermeld dat de advocaat van de opgeëiste persoon het schriftelijk vonnis heeft ontvangen. Ten slotte blijkt uit de onder D.2. gegeven informatie dat de opgeëiste persoon en zijn advocaat op een eerdere zitting zijn aangezegd wanneer de
main hearingzou plaatsvinden
.
Gelet op deze omstandigheden lag het op de weg van de opgeëiste persoon om te informeren naar de voortgang dan wel de uitkomst van de procedure. Niet kan worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon met zich brengt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst genomen kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot het informeren naar de voortgang van de procedure en het onderhouden van contact met zijn advocaat.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Gelijkstellingsverweer

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon, hoewel hij niet aan de vereisten van artikel 6a, negende lid, OLW voldoet, wel kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. De opgeëiste persoon verblijft sinds 2018 in Nederland en werkt sinds 2020 voor hetzelfde uitzendbureau.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander in de zin van artikel 6a, negende lid, OLW.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Warsaw Regional Court, VIII Penal Division(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en W.B. van Bockel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.