ECLI:NL:RBAMS:2022:8093

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
8 januari 2023
Zaaknummer
13/083225-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel in strafzaak met Tsjechië

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juli 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Tsjechische autoriteiten. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante feiten en vonnissen uit Tsjechië beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zittingen die leidden tot de Tsjechische vonnissen, maar dat dit geen belemmering vormt voor de overlevering. De rechtbank heeft de medische omstandigheden van de opgeëiste persoon in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat deze omstandigheden geen reden zijn om de overlevering te weigeren. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/083225-22 (EAB I)
RK nummer: 22/2158
Datum uitspraak: 14 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 juli 2019 door
the District Court in Břeclav(Tsjechië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (voormalig Tsjecho-Slowakije) op [geboortedag] 1985
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in de [detentieadres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting van 14 juni 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.G. Cantarella, advocaat te Den Haag en door een tolk in de Tsjechische taal. De behandeling van de zaak is aangehouden in afwachting van het antwoord van de uitvaardigende justitiële autoriteit op de door het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) op 10 juni 2022 gestelde vragen in verband met artikel 12 OLW.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Zitting van 6 juli 2022
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 6 juli 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.G. Cantarella, advocaat te Den Haag en door een tolk in de Tsjechische taal.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Tsjechische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

3.1.
In het EAB wordt melding gemaakt van
enforceable judgmentsvan de :
-
District Court in Zlín, ref. file 48 T 138/2015 van 30 juli 2015;
-
District Court in Olomouc, ref. file 7 T 104/2016 van 26 januari 2017;
-
District Court in Zlín, ref. file 3 T 193/2014 van 19 juni 2017;
-
District Court in Zlín, ref. file 3 T 193/2014 van 19 juni 2017.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen voor de duur van tien maanden (48 T 138/2015), zes maanden (7 T 104/2016), tien maanden
(3 T 193/2014) en vier jaar en twee maanden (3 T 193/2014 ), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straffen resteren volgens het EAB nog 53 dagen, 23 uur en 20 minuten (48 T 138/2015), zes maanden (7 T 104/2016), tien maanden (3 T 193/2014) en vier jaar en twee maanden (3 T 193/2014). De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.2
Beoordeling van het verweer ten aanzien van vonnis 48 T 138/2015
De raadsman heeft aangevoerd dat ten aanzien van vonnis 48 T 138/2015 nog 53 dagen gevangenisstraf open staan en dat de overlevering conform artikel 7, aanhef en onder b, OLW geweigerd dient te worden omdat de te executeren straf minder dan 4 maanden bedraagt.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat uit artikel 2, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ volgt dat de duur van de in totaal opgelegde vrijheidsstraffen doorslaggevend is. Nu de opgelegde vrijheidsstraffen van de in dit EAB genoemde vonnissen bij elkaar meer dan
4 maanden bedragen, vindt de weigeringsgrond van artikel 7, aanhef en onder b, OLW geen toepassing. De rechtbank verwerpt het verweer.
3.3
Beoordeling van het verweer ten aanzien van vonnis 7 T 104/2016
Het verweer van de raadsman dat niet duidelijk zou zijn of de opgeëiste persoon zijn straf in deze zaak al heeft uitgezeten, treft geen doel. In het EAB onder C)2 is vermeld dat ten aanzien van vonnis 7 T 104/2016 de opgeëiste persoon nog 6 maanden gevangenisstraf moet ondergaan.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman en de officier van justitie
De raadsman en de officier van justitie hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat uit de aanvullende informatie namens de uitvaardigende justitiële autoriteit volgt dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan de orde is ten aanzien van de in het EAB genoemde vonnissen, dan wel dat kan worden afgezien van weigering.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij de zittingen die tot de in het EAB genoemde vonnissen hebben geleid.
Vonnis 48 T 138/2015
Uit een e-mail van 23 juni 2022 namens de uitvaardigende justitiële autoriteit volgt dat de opgeëiste persoon niet bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak aanwezig is geweest omdat het een schriftelijke procedure betrof. Op 19 december 2015 heeft de opgeëiste persoon het schriftelijk vonnis in persoon in handen gekregen met daarbij de uitleg dat hij het recht had om hoger beroep in te stellen. Vervolgens heeft de opgeëiste persoon binnen de daartoe gestelde termijn geen gebruik gemaakt van dat recht.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de omstandigheid van artikel 12, onder c, OLW zich voordoet en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW geen toepassing vindt.
Vonnis 7 T 104/2016
Bij e-mail van 20 juni 2022 heeft het IRC de volgende vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gesteld:
‘2. If the District Court in Olomouc on 26.01.2017 was not the last instance that ruled on the guilt of the person concerned and imposed a penalty on him, could you please indicate which authority of which date was the last instance that ruled on the guilt of the person concerned and imposed a penalty on him?’
Bij e-mail van 4 juli 2022 is namens de uitvaardigende justitiële autoriteit hierop als volgt geantwoord:
‘2) On 29 June 2017, the Regional Court in Ostrava, Olomouc Branch, decided in open session to dismiss the appeal of the defendant [opgeëiste persoon]. Case No. 2 To 101/2017.’
De rechtbank leidt uit dit antwoord van 4 juli 2022 af dat
the Regional Court in Ostravabij arrest van 29 juni 2017 definitief uitspraak heeft gedaan over de schuld en straf nadat de zaak ten gronde is behandeld als bedoeld in HvJ EU 10 augustus 2017, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas). Gelet daarop hoeft de rechtbank alleen de procedure in hoger beroep te toetsen aan artikel 12 OLW.
In de e-mail van 4 juli 2022 namens de uitvaardigende justitiële autoriteit is ook vermeld dat de opgeëiste persoon (samen met zijn advocaat) aanwezig is geweest bij de zitting in hoger beroep van 29 juni 2017. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing ten aanzien van dit vonnis.
Vonnis 3 T 193/2014 van 19 juni 2017
Bij e-mail van 23 juni 2022 is namens de uitvaardigende justitiële autoriteit bericht dat bij voormeld vonnis van de
District Court in Zlíntwee afzonderlijke straffen zijn opgelegd.
Bij e-mail van 1 juli 2022 is namens de uitvaardigende justitiële autoriteit bericht dat tegen dit vonnis hoger beroep is ingesteld en dat
the County Court in Brnobij arrest van 7 december 2017 definitief uitspraak heeft gedaan over de schuld en straf nadat de zaak ten gronde is behandeld als bedoeld in HvJ EU 10 augustus 2017, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas). Gelet daarop hoeft de rechtbank alleen de procedure in hoger beroep te toetsen aan artikel 12 OLW.
Verder staat in dezelfde e-mail dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest tijdens het proces in hoger beroep maar dat hij op 7 november 2017 in persoon is opgeroepen voor de zitting van 7 december 2017. Hij was op dat moment gedetineerd en heeft de rechtbank verzocht om de behandeling van zijn zaak buiten zijn aanwezigheid te laten plaatsvinden.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de omstandigheid van artikel
12 onder a OLW zich voordoet en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW geen toepassing vindt.

5.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan is aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal;
diefstal door twee of meer verenigde personen;
medeplegen van opzetheling.
6. Medische omstandigheden van de opgeëiste persoon
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon een zwaar ongeluk heeft gehad en daardoor een heup moet missen. Bij overlevering vreest de opgeëiste persoon dat hij in Tsjechië in detentie niet de medische behandeling zal krijgen die hij nodig heeft. De advocaat wijst hierbij op het rapport van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) van 2019. Er moeten daarom nadere vragen worden gesteld over de medische staf en de mogelijkheid van behandeling in de gevangenis waar de opgeëiste persoon zal worden gedetineerd.
De rechtbank ziet met de officier van justitie geen aanleiding om nadere vragen te stellen over de medische staf en behandeling in de gevangenis. De rechtbank beschikt niet over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens waaruit volgt dat sprake is van een algemeen gevaar voor een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden in Tsjechische detentie, ook niet wanneer zij medische problemen hebben. Gelet op het gegeven kader in de uitspraak Aranyosi en Căldăraru (C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198), komt de rechtbank dan ook niet toe aan de vraag of de opgeëiste persoon bij overlevering aan Tsjechië een individueel gevaar loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in detentie.
De medische gesteldheid van de opgeëiste persoon kan niet leiden tot weigering van de overlevering, maar kan mogelijk een rol spelen bij de afweging of feitelijke overlevering (tijdelijk) achterwege zou moeten blijven. Als de rechtbank de overlevering toestaat, dan is het naar de letter van artikel 35 OLW aan de officier van justitie om te beoordelen of de medische omstandigheden tot uitstel van de feitelijke overlevering zouden kunnen leiden.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 310, 311 en 416 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Břeclav(Tsjechië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en W.B. van Bockel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.