ECLI:NL:RBAMS:2022:8092

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 872
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring huisvesting door gemeente Diemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Diemen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Diemen. Eiser had een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring voor huisvesting, welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een urgent huisvestingsprobleem, aangezien eiser bij zijn moeder inwoont en er alternatieve huisvestingsmogelijkheden beschikbaar zijn, zoals het huren van een kamer. Eiser had aangevoerd dat hij dreigend dakloos was en dat zijn situatie in strijd was met artikel 8 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat zijn familieleven ernstig zou worden aangetast. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid de aanvraag om een urgentieverklaring kon afwijzen op basis van de geldende Huisvestingsverordening Diemen 2017 en 2021. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/872

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Diemen, eiser

(gemachtigde: mr. F.F. Kool),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Diemen, verweerder

( [gem. verweerder] ).

Procesverloop

Met een besluit van 20 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een urgentieverklaring afgewezen.
Met een besluit van 14 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 1 november 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser woont sinds 2018 na zijn scheiding op de [adres] in de woning van zijn moeder. Eiser woont daar in ieder geval samen met zijn moeder en broer. Eiser heeft twee minderjarige kinderen. Zijn kinderen staan ingeschreven bij hun moeder, maar zijn in het weekend bij hem. Eiser staat sinds 19 mei 2020 ingeschreven bij WoningNet. Eiser heeft op 1 juli 2021 een urgentieverklaring aangevraagd op sociaal-medische gronden.
2. Met het primaire besluit is de aanvraag van eiser om een urgentieverklaring afgewezen. Volgens verweerder is er sprake van meerdere algemene weigeringsgronden op grond van de Huisvestingsverordening Diemen 2017 (HVV 2017). Volgens verweerder is er geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem en kan eiser het huisvestingsprobleem redelijkerwijs zelf oplossen. Verweerder stelt dat er geen sprake is van toepassing van de hardheidsclausule.
3. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser, onder verwijzing naar het advies van Team Juridische Zaken Duo+, ongegrond verklaard. Verweerder stelt ten eerste dat de HVV 2021 moet worden toegepast. Er is geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem als bedoeld in artikel 2.9.5, eerste lid, onder b van de HVV 2021. Bovendien kan eiser een kamer huren als alleenstaande. Eiser kan op grond van artikel 2.9.5, eerste lid, onder c, van de HVV 2021 dus op een andere manier het huisvestingsprobleem oplossen.
Standpunt eiser
4. Eiser stelt dat er wel sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. Eiser is dreigend dakloos, omdat hij slechts tijdelijk bij zijn moeder kan blijven wonen. Eiser stelt dat hij niet in een kamer of in een krimpgemeente kan gaan wonen, omdat hij zijn kinderen dan niet goed kan ontvangen en minder vaak zal zien. Dit is in strijd met artikel 8 van het EVRM [1] . Bovendien stelt eiser dat er sprake is van een sociaal-medische urgentie, omdat de psycholoog en arts van [medisch adviesbureau] hebben verklaard dat een eigen woning zou bijdragen aan het herstel van zijn psychische en fysieke problematiek. Volgens eiser dient de hardheidsclausule toegepast te worden. Eiser is namelijk niet in staat om te werken wegens zijn medische situatie en kan op geen andere manier aan een woning komen. Eiser voert ten slotte aan dat verweerder een onzorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt en het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd.
Wettelijk kader
5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt deel uit van deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
6. Verweerder heeft bij het verlenen van urgentieverklaringen beoordelings- en beleidsvrijheid. Dit betekent dat de rechtbank terughoudend dient te toetsen. De rechtbank moet beoordelen of verweerder in het geval van eiser in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van deze bevoegdheid door de aanvraag om een urgentieverklaring af te wijzen.
7. De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 5.1, vierde lid van de HVV 2021 geldt dat op aanvragen om urgentieverklaringen op grond van de HVV 2020 vanaf het moment van inwerkingtreding van de nieuwe verordening de nieuwe HVV 2021 daarop van toepassing is. Dit betekent dat ten tijde van het bestreden besluit de HVV 2021 gold. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom aan de hand van de HVV 2021 beoordelen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag om een urgentieverklaring kunnen afwijzen omdat een algemene weigeringsgrond van toepassing is. In het geval van eiser is er geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem, omdat hij bij zijn moeder inwoont. Verweerder heeft ten aanzien van deze algemene weigeringsgrond beleid [2] opgesteld. Hierin zijn gevallen opgenomen op grond waarvan in ieder geval geen sprake is van een op zichzelf staand urgent huisvestingsprobleem. De situatie van eiser staat hierin genoemd, namelijk wanneer de aanvrager bij een ander huishouden inwoont. Verweerder heeft dit beleid in het geval van eiser dus kunnen toepassen. Eiser heeft op de zitting toegelicht dat hij af en toe in zijn auto slaapt en feitelijk dus niet volledig bij zijn moeder inwoont. Eiser heeft dit standpunt echter niet aannemelijk gemaakt en heeft daarnaast evengoed de mogelijkheid om bij zijn moeder te verblijven. Reeds hierom heeft verweerder de aanvraag om een urgentieverklaring kunnen afwijzen.
9. De rechtbank vindt dat verweerder daarnaast in redelijkheid de algemene weigeringsgrond uit artikel 2.9.5, eerste lid, onder c, van de HVV 2021 aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Eiser zou namelijk als alleenstaande een kamer kunnen huren om zo het huisvestingsprobleem op een andere wijze op te lossen. Ten aanzien hiervan heeft eiser gesteld dat dit in strijd is met artikel 8 van het EVRM, omdat zijn kinderen dan niet goed bij hem kunnen verblijven in het weekend. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn familieleven niet langer kan uitoefenen. De rechtbank begrijpt dat dit geen ideale situatie is, maar feitelijk kan eiser op deze manier nog steeds uitoefening geven aan zijn familieleven. Verweerder heeft de aanvraag om een urgentieverklaring dus kunnen afwijzen, omdat er twee algemene weigeringsgronden op de situatie van eiser van toepassing zijn.
Hardheidsclausule
10. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder op grond van de algemene weigeringsgronden de aanvraag om een urgentieverklaring heeft kunnen afwijzen, kan hiervan alleen nog worden afgeweken op grond van de hardheidsclausule. Op grond van artikel 2.9.11 van de HVV 2021 is verweerder bevoegd om toch een urgentieverklaring te verlenen indien de weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie en sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom de hardheidsclausule eiser niet kan baten. Verweerder heeft in het kader van de hardheidsclausule gekeken of eiser alsnog voor de urgentiecategorie op grond van medische of sociale redenen in aanmerking zou kunnen komen. Daarvan is in het geval van eiser geen sprake. Niet is gebleken dat er sprake is van een levensontwrichtende woonsituatie waarin eiser niet meer in staat is zelfstandig te functioneren. Bovendien is niet aangetoond dat er sprake is van een chronische psychische stoornis die wordt veroorzaakt door de woonsituatie. Uit de brief van de psycholoog volgt namelijk alleen dat een eigen woning zou bijdragen aan het herstel van eiser. Eiser heeft ook nog gewezen op de ernstige medische situatie van zijn neef, die ook op zijn adres verblijft. Dit kan eiser echter niet baten. De neef van eiser staat namelijk niet ingeschreven op het adres van eiser, maar op het adres van zijn eigen moeder. Dat de neef van eiser feitelijk gezien wel deels in de woning woont, maakt dit oordeel niet anders. Eiser en zijn neef vormen namelijk geen huishouden dat samen wil verhuizen.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk.
13. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022.
De griffier is verhinderd omrechter
de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Artikel 2.9.5, eerste lid van de HVV 2021
Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
b. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;
c. de aanvrager kon het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen.
Artikel 2.9.8, eerste lid, onder b van de HVV 2021
1. Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.9.5, eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager tot tenminste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:
b. woningzoekenden, met inbegrip van de situatie waarin dit slechts geldt voor één lid van het huishouden van een woningzoekende, die op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte behoeven, omdat zij in een levensontwrichtende woonsituatie verkeren die naar het oordeel van burgemeester en wethouders alleen opgelost kan worden door verhuizing naar andere zelfstandige woonruimte, en voor zover zij niet behoren tot de in artikel 2.9.7 bedoelde urgentiecategorie.
Artikel 2.9.11, eerste lid, van de HVV 2021
1. Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.

Voetnoten

1.Voluit: Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Voluit: Beleidsregels woonruimteverdeling en urgentie.