ECLI:NL:RBAMS:2022:8089

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1931
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag AOW-pensioen wegens onvoldoende bewijs van verblijf of werk in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Ajdir Par Taza in Marokko, en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Eiser had een aanvraag ingediend voor een AOW-pensioen, maar deze aanvraag werd op 23 april 2021 afgewezen door de Svb. De reden voor de afwijzing was dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in Nederland had gewoond of gewerkt. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 7 december 2021 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 13 juli 2017 een pensioenoverzicht had aangevraagd en dat hij op 1 mei 2019 de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Eiser heeft echter geen bewijs kunnen overleggen waaruit blijkt dat hij in Nederland heeft gewoond of gewerkt. De Svb heeft wel informatie opgevraagd bij verschillende gemeenten en werkgevers, maar deze informatie bevestigde niet dat eiser in Nederland bekend was. Eiser voerde aan dat hij verzekerd was bij een bedrijf, maar kon dit niet onderbouwen met documenten.

De rechtbank oordeelde dat de Svb voldoende onderzoek had gedaan en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op een AOW-pensioen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/1931

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Ajdir Par Taza (Marokko), eiser,

en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde:mr. S.M.C. Rooijers).
Partijen worden hierna [eiser] en de Svb genoemd.

Procesverloop

Met een besluit van 23 april 2021 (het primaire besluit) heeft de Svb de aanvraag van [eiser] om een pensioen op grond van de AOW [1] afgewezen.
Met een besluit van 7 december 2021 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. [eiser] heeft op 13 juli 2017 een pensioenoverzicht aangevraagd. Met een besluit van 11 oktober 2017 heeft de Svb aan [eiser] medegedeeld dat hij geen pensioen heeft opgebouwd. Op 1 mei 2019 heeft [eiser] de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Op
27 juli 2020 heeft [eiser] een AOW-pensioen aangevraagd.
2. Met het primaire besluit is de aanvraag van [eiser] om een AOW-pensioen afgewezen. De reden hiervoor is dat niet vast is komen te staan of [eiser] in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
3. Met het bestreden besluit is het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard. [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Nederland heeft gewoond. Daarnaast heeft de Svb om informatie verzocht bij verschillende gemeenten en werkgevers, maar hieruit volgt niet dat [eiser] in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
Standpunt [eiser]
4. [eiser] voert aan dat hij een aantal jaren in Nederland heeft gewoond en dat hij dit aan kan tonen doordat hij verzekerd is geweest bij het bedrijf [naam bedrijf] .
Het oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid van het beroep
5. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is zes weken. [2] Een beroepschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3] Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. [4] Als een beroepschrift niet op tijd is ingediend, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet op tijd indienen van het beroepschrift verschoonbaar is. In dat geval laat de rechtbank de niet-ontvankelijkverklaring achterwege. [5]
6. Het bestreden besluit is gedateerd op 7 december 2021. [eiser] heeft echter op
24 februari 2022 telefonisch contact opgenomen met de Svb waarin hij heeft aangegeven het besluit nog niet te hebben ontvangen. Dit volgt ook uit het telefoonrapport van
24 februari 2022. De Svb heeft het bestreden besluit vervolgens op 25 februari 2022 het bestreden besluit nogmaals naar [eiser] opgestuurd. De rechtbank heeft het beroepschrift van [eiser] op 13 april 2022 ontvangen.
7. De rechtbank heeft met een brief van 14 april 2022 aan [eiser] gevraagd wat de reden is voor het niet binnen de zes weken na het bestreden besluit indienen van het beroepschrift. [eiser] heeft aangegeven dat hij wegens Covid-19 het bestreden besluit later heeft ontvangen.
8. De rechtbank heeft met de brief van 19 mei 2022 aan de Svb gevraagd op welke datum het bestreden besluit bekend is gemaakt en daarvan een bewijs over te leggen. De Svb heeft aangegeven dat zij het bestreden besluit in eerste instantie op 7 december 2021 per reguliere, niet-aangetekende post heeft verzonden zonder hiervan registratie bij te houden. De Svb heeft vervolgens op 25 februari 2022 nogmaals een kopie van het bestreden besluit verzonden.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ontvankelijk. Uit het telefoonrapport van 24 februari 2022 volgt dat [eiser] het bestreden besluit van 7 december 2021 niet heeft ontvangen. De Svb heeft niet kunnen aantonen dat zij dit besluit daadwerkelijk op
7 december 2021 hebben verzonden. De termijn van zes weken voor het instellen van beroep begint dus te lopen vanaf 25 februari 2022. [eiser] had dus tot en met 8 april 2022 om beroep in te stellen tegen het bestreden besluit. Het beroepschrift is ontvangen op
13 april 2022. Op de envelop van het beroepschrift staat echter dat [eiser] het beroepschrift per post heeft laten versturen op 28 maart 2022. Het beroepschrift is dus voor het einde van de termijn op 8 april 2022 ter post bezorgd en niet later dan een week na het einde van de termijn ontvangen.
AOW-pensioen
10. De rechtbank moet beoordelen of de Svb de aanvraag van [eiser] om een AOW-pensioen terecht hebben afgewezen.
11. Iemand heeft recht op een AOW-pensioen als hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en gedurende minstens één jaar verzekerd is geweest voor de AOW. [6] Iemand is verzekerd voor de AOW als hij ingezetene is van Nederland of in Nederland werkt. [7]
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat hij in Nederland heeft gewoond of gewerkt. [eiser] heeft alleen gesteld dat hij verzekerd was bij [naam bedrijf] , maar heeft geen stukken overgelegd ter onderbouwing van dit standpunt. [eiser] heeft ook geen andere stukken overgelegd waaruit volgt dat hij in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Daarbij vindt de rechtbank dat de Svb voldoende onderzoek heeft gedaan door informatie op te vragen. Ten behoeve van het pensioenoverzicht uit 2017 heeft de Svb informatie opgevraagd bij de gemeente Den Haag, Initial B.V., Stichting bedrijspensioenfonds voor de Vlees- en Vleeswarenindustrie en de Gemaksvoedingindustrie en Bpf MITT. Naar aanleiding van de mededeling van [eiser] dat hij mogelijk de verkeerde geboortedatum en naam heeft doorgegeven is door de Svb nogmaals om informatie verzocht. [eiser] was bij geen van deze instanties bekend. De Svb heeft ten slotte ook nog het schakelregister gecontroleerd. Ook daarin is [eiser] niet bekend. Aangezien niet is komen vast te staan dat [eiser] in Nederland heeft gewoond of gewerkt heeft hij geen recht op een AOW-pensioen. De Svb heeft dus terecht de aanvraag van [eiser] afgewezen.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. [eiser] krijgt dus geen gelijk.
14. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door [eiser] betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
26 oktober 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Voluit: Algemene Ouderdomswet.
2.Artikel 6:7 van de Awb.
3.Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
5.Artikel 6:11 van de Awb.
6.Artikel 7, eerste lid, van de AOW.
7.Artikel 6, eerste lid, van de AOW.