In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Ajdir Par Taza in Marokko, en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Eiser had een aanvraag ingediend voor een AOW-pensioen, maar deze aanvraag werd op 23 april 2021 afgewezen door de Svb. De reden voor de afwijzing was dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in Nederland had gewoond of gewerkt. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 7 december 2021 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 13 juli 2017 een pensioenoverzicht had aangevraagd en dat hij op 1 mei 2019 de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Eiser heeft echter geen bewijs kunnen overleggen waaruit blijkt dat hij in Nederland heeft gewoond of gewerkt. De Svb heeft wel informatie opgevraagd bij verschillende gemeenten en werkgevers, maar deze informatie bevestigde niet dat eiser in Nederland bekend was. Eiser voerde aan dat hij verzekerd was bij een bedrijf, maar kon dit niet onderbouwen met documenten.
De rechtbank oordeelde dat de Svb voldoende onderzoek had gedaan en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op een AOW-pensioen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.