ECLI:NL:RBAMS:2022:8070

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
C/13/709352 / HA ZA 21-965
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een aannemingsovereenkomst wegens opschorting van werkzaamheden en schadevergoeding

In deze zaak vorderden eisers, [eiser 1] en [eiser 2], schadevergoeding van gedaagde, [gedaagde], wegens tekortkomingen in de nakoming van een aannemingsovereenkomst. De overeenkomst betrof de renovatie van een appartement in Amsterdam. Gedaagde had de werkzaamheden opgeschort omdat eisers niet voldeden aan een betalingsverzoek. Eisers ontbonden de overeenkomst en vorderden onder andere terugbetaling van voorschotten en schadevergoeding voor extra kosten die zij maakten om de renovatie door derden te laten voltooien. De rechtbank oordeelde dat gedaagde tekortgeschoten was in zijn verplichtingen en dat eisers de overeenkomst terecht hadden ontbonden. De rechtbank kende eisers een schadevergoeding toe van € 12.030,89, alsook vergoeding voor de kosten van een rapportage en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden volledig aan gedaagde opgelegd. De rechtbank verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/709352 / HA ZA 21-965
Vonnis van 6 juli 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. F.A.J.H. de Lugt te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. D.J.A. van den Berg te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 oktober 2021,
  • de conclusie van antwoord van 1 februari 2022,
  • het tussenvonnis van 9 maart 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 20 mei 2022, met de daarin genoemde stukken, waaronder een vermindering van eis van [eisers] , en
  • de brief van [eisers] aan de rechtbank van 7 juni 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] en [gedaagde] zijn met elkaar een overeenkomst aangegaan, op grond waarvan [gedaagde] het appartement van [eisers] te Amsterdam aan de [adres] zou (laten) renoveren.
2.2.
[gedaagde] heeft op 16 juni 2020 aan [eisers] een overzicht gestuurd van de arbeids- en materiaalkosten van de renovatie, dat uitkwam op een subtotaal van € 77.330 excl. btw. Dat bedrag is in het overzicht nog vermeerderd met 10% in verband met onvoorziene kosten en 10% voor de begeleiding van de renovatie, en verminderd met 50% van de door [gedaagde] te behalen kortingen op bouwmaterialen. Het totaalbedrag – dat in het overzicht “guesstimate bottom line” werd genoemd – kwam daarmee op afgerond € 91.569 excl. btw uit.
2.3.
[gedaagde] heeft op 16 juni 2020 aan [eisers] per e-mail een brief gestuurd die een voorstel ten aanzien van onder meer de te verrichten werkzaamheden en de te hanteren werkwijze bevat. [eisers] heeft diezelfde dag een aangepaste versie van die brief toegestuurd, waarin de volgende passage is toegevoegd die ziet op de termijnen van de betaling:
“Payment of 4 instalments: upon start of the project (€25k), and after invoices for work done up to Sep 1st, Oct 1st and after completion.”
2.4.
[gedaagde] reageerde per e-mail van 17 juni 2020 om 10.27 uur onder andere als volgt:
“Verder hadden we het over een aanbetaling van een derde deel van de raming.
25k kan natuurlijk ook, maar dan hang ik waarschijnlijk weer wat eerder aan de bel voor een tweede voorschot.”
2.5.
[eisers] reageerde per e-mail van diezelfde dag om 18.15 uur onder andere als volgt:
“Eerste betaling a 77/3 is 25,7k (heb m afgerond).
Jouw fee gekoppeld aan de andere facturen lijkt me prima.”
2.6.
[gedaagde] reageerde per e-mail van 18 juni 2020 om 8.49 uur onder andere als volgt:
“Akkoord met je berekening over de eerste betaling en bij deze, met vertrouwen in een prettige samenwerking waar ik me zeer op verheug, ook met de vorm hiervoor zoals uiteengezet in onze gesprekken en vastgelegd in de mailwisseling van de afgelopen dagen.”
2.7.
[eisers] heeft op 1 juli 2020 aan [gedaagde] een voorschot van € 31.097 (incl. btw) op de arbeids- en materiaalkosten voldaan, en ook een voorschot ter hoogte van € 3.025 (incl. btw) op de begeleidingskosten. In de eerste week van augustus 2020 zijn de werkzaamheden van start gegaan.
2.8.
Op 28 augustus 2020 vond er tussen [eisers] en [gedaagde] een bespreking plaats, waarin [gedaagde] mededeelde dat het subtotaal van de arbeids- en materiaalkosten naar zijn inschatting niet € 77.330 excl. btw, maar circa € 89.000 excl. btw zou gaan bedragen.
2.9.
[gedaagde] heeft op 31 augustus 2020 per WhatsApp aan [eisers] medegedeeld dat na betaling van het eerste bedrag nog € 63.800 excl. btw aan komende kosten resteerde. [gedaagde] vroeg of [eisers] akkoord was om een derde daarvan (€ 21.266 excl. btw) gefactureerd te krijgen, of dat [eisers] de voorkeur gaf aan afronding van dat bedrag tot € 21.000 excl. btw. [eisers] antwoordde dat dat niet de afspraak was. [eisers] en [gedaagde] hebben vervolgens per e-mail, per telefoon en in persoon contact gehad ten aanzien van het in rekening te brengen bedrag, zonder dat het tot overeenstemming of een nieuwe betaling is gekomen.
2.10.
Met ingang van 4 september 2020 heeft [gedaagde] de werkzaamheden opgeschort omdat hij niet betaald werd.
2.11.
Op 9 september 2020 stuurde [eisers] een e-mail aan [gedaagde] , waarin hij mededeelde de overeenkomst met [gedaagde] te ontbinden en hij terugbetaling van € 2.303,88 vorderde onder voorbehoud van alle rechten. [gedaagde] heeft dat bedrag voldaan.
2.12.
[eisers] heeft vervolgens derden ingeschakeld om de renovatie van het appartement te voltooien, en [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden.
2.13.
[eisers] heeft Janze Expertisebureau (hierna: Janze) verzocht een rapportage op te stellen, die de feitelijke toestand van het appartement beschrijft ten tijde van de ontbinding van de overeenkomst. Janze heeft die rapportage op 15 juli 2021 opgeleverd, en deze op 6 september 2021 aangepast.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert na eisvermindering - zakelijk weergegeven - dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst met [eisers] ,
II. voor recht verklaart dat de aanneemovereenkomst tussen partijen reeds buitengerechtelijk (gedeeltelijk) is ontbonden, althans de aanneemovereenkomst in deze procedure (gedeeltelijk) te ontbinden,
III. [gedaagde] primair veroordeelt tot betaling aan [eisers] tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen vijf (5) dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis een bedrag van € 26.603,59 (incl. btw), dan wel subsidiair een bedrag ad € 14.206,69 (incl. btw) en/of € 12.396,90 (incl. btw),
IV. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eisers] tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen vijf (5) dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis van € 2.420,09,
V. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eisers] tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen vijf (5) dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis van € 10.299,04,
VI. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eisers] tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen vijf (5) dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis van € 397,25 en € 68,07,
VII. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eisers] tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen vijf (5) dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis van € 2.817,45,
VIII. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de wettelijke rente over de onder I tot en met VII genoemde bedragen vanaf 6 september 2020, dan wel 1 januari 2021, respectievelijk 15 januari 2021, dan wel vanaf de dag der dagvaarding,
IX. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eisers] tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen vijf (5) dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis van € 1.171,36, te verhogen met de wettelijke rente vanaf de datum van het exploot, en
X. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de kosten van deze procedure aan de zijde van [eisers] , vermeerderd met de nakosten en wettelijke rente hierover vanaf de datum van het vonnis.
3.2.
[eisers] legt – zakelijk weergegeven – aan zijn vorderingen ten grondslag, dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen onder de overeenkomst, met name omdat hij de renovatiewerkzaamheden heeft opgeschort nadat [eisers] niet voldeed aan het betalingsverzoek van [gedaagde] . Vervolgens heeft [eisers] de overeenkomst ontbonden. [eisers] vordert op grond van artikel 6:74 BW en/of 6:277 BW vergoeding van de schade die hij daardoor heeft geleden. Die schade bestaat uit de extra kosten die [eisers] heeft gemaakt door derden in te schakelen die de werkzaamheden hebben voortgezet (althans het verschil tussen de aan [gedaagde] betaalde vergoeding en de waarde van de werkzaamheden zoals volgt uit de rapportage van Janze), de dubbele woonlasten door de latere oplevering, de aan [gedaagde] betaalde managementfee, een korting die [gedaagde] in rekening heeft gebracht over het aangeschafte tegelwerk, een vergoeding in verband met de aanschaf van verkeerde datakabels en de kosten van de rapportage van Janze die [eisers] heeft laten opstellen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisers]
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Kwalificatie van de overeenkomst

4.1.
Partijen twisten allereerst over de vraag of hun overeenkomst kwalificeert als een overeenkomst van aanneming van werk. Dat is op grond van artikel 7:750 BW het geval, indien sprake is van (i) een verplichting om een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en op te leveren (ii) buiten dienstbetrekking (iii) tegen een door de opdrachtgever te betalen prijs. Aan deze drie is criteria voldaan, omdat [gedaagde] het appartement van [eisers] zou renoveren en opleveren (een werk van stoffelijke aard) tegen betaling van een bepaald bedrag, terwijl [gedaagde] niet in dienst was van [eisers]
4.2.
De rechtbank begrijpt de stellingen van [gedaagde] zo, dat geen sprake zou zijn van een overeenkomst van aanneming van werk omdat geen vaste prijs was afgesproken en [gedaagde] de werkzaamheden door derden liet uitvoeren. Uit het voorgaande blijkt echter dat die omstandigheden niet relevant zijn voor de vraag of een overeenkomst kwalificeert als een overeenkomst van aanneming van werk. Uit artikel 7:752 lid 1 BW volgt ook dat sprake kan zijn van een overeenkomst van aanneming van werk indien de prijs die de opdrachtgever betaalt überhaupt niet is bepaald. Uit artikel 7:751 BW volgt dat de aannemer bevoegd is de werkzaamheden door onderaannemers uit te laten voeren, zonder dat de overeenkomst op grond daarvan anders zal worden gekwalificeerd.
4.3.
De overeenkomst tussen [eisers] en [gedaagde] kwalificeert dus als een overeenkomst van aanneming van werk in de zin van artikel 7:750 BW.
Tekortkoming en ontbinding
4.4.
[eisers] stelt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verbintenis om het appartement te renoveren binnen het kader van de daarover gemaakte afspraken, omdat hij met ingang van 4 september 2020 de werkzaamheden heeft neergelegd en mededeelde dat de werkzaamheden pas zouden worden hervat nadat [eisers] tot betaling over zou gaan. Los van de stelling van [gedaagde] dat hij terecht zijn werkzaamheden heeft neergelegd (zie hierna onder 4.6 en verder) stelt [gedaagde] dat hij niet
kanzijn tekortgeschoten omdat [gedaagde] alleen de begeleidingswerkzaamheden zou verrichten en materialen en arbeid zou leveren en hij dat ook daadwerkelijk heeft gedaan. Ook betwist [gedaagde] dat er concrete afspraken zijn gemaakt omtrent het werk, de duur, de kosten en/of de dagen. Daardoor kwalificeert het gedurende vier werkdagen niet laten verrichten van arbeid niet als een tekortkoming.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank was [gedaagde] op grond van de overeenkomst verplicht om de renovatiewerkzaamheden zonder onnodige vertraging tot een goed einde te brengen. Het is juist dat [gedaagde] pas een beperkt aantal dagen de werkzaamheden had neergelegd op het moment van ontbinding van de overeenkomst, maar uit zijn verklaringen mocht [eisers] afleiden dat [gedaagde] zijn werkzaamheden behoudens betaling van tenminste € 21.000 excl. btw ook niet meer zou hervatten terwijl partijen nu juist beoogden de renovatiewerkzaamheden op korte termijn af te ronden.
4.6.
Voor de beantwoording van de vraag of [eisers] de overeenkomst terecht heeft ontbonden, is beslissend of [eisers] per 1 september 2020 gehouden was het door [gedaagde] verlangde bedrag te betalen.
Als [eisers] gehouden was dit bedrag te betalen, heeft [gedaagde] terecht de werkzaamheden opgeschort, is hij niet tekortgeschoten, verkeerde [eisers] in schuldeisersverzuim op het moment dat hij [gedaagde] verzocht de werkzaamheden weer op te pakken, en mocht [eisers] de overeenkomst niet ontbinden.
Als [eisers] niet gehouden was dit bedrag te betalen, heeft [gedaagde] ten onrechte de werkzaamheden opgeschort, is hij tekortgeschoten, en kon [eisers] de overeenkomst ontbinden.
4.7.
[gedaagde] stelt dat [eisers] gehouden was het door hem verlangde bedrag te betalen, dat neerkwam op een derde van de dan nog te verwachten kosten, omdat hij altijd op basis van een voorschot werkt en (dus) zelf niets voorfinanciert. [eisers] wijst op de op zijn verzoek toegevoegde onder 2.3 geciteerde passage, waar staat dat de op 1 september 2020 verschuldigde termijn ziet op “work done up to Sep 1st”, en dus niet op toekomstige werkzaamheden. Hoewel [gedaagde] ter zitting heeft erkend dat deze passage tot de gemaakte afspraken behoort, benadrukt [gedaagde] dat hij nu eenmaal nooit voorfinanciert en dat hij met andere opdrachtgevers altijd overeenkomt dat hij op basis van voorschotten werkt. Dat doet evenwel niet ter zake, omdat het erom gaat wat partijen in deze zaak zijn overeengekomen. Omdat [gedaagde] de door [eisers] opgestelde passage heeft aanvaard, mocht [eisers] erop rekenen dat er op die manier zou worden gefactureerd. De passage laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Dat [gedaagde] in zijn e-mail van 17 juni 2020 om 10.27 uur spreekt van een tweede voorschot maakt dit niet anders, omdat [eisers] daarop niet uitdrukkelijk akkoord heeft gegeven terwijl [gedaagde] wel uitdrukkelijk akkoord is gegaan met de aanvulling van [eisers] op de brief van [gedaagde] van 16 juni 2020.
4.8.
De conclusie is daarmee dat [gedaagde] ten onrechte de werkzaamheden heeft opgeschort, dat [gedaagde] tekort is geschoten en dat [eisers] de overeenkomst terecht heeft ontbonden. De onder I en II gevraagde verklaringen voor recht lenen zich daarmee voor toewijzing. De rechtbank zal nu ingaan op de diverse geldvorderingen.
Schadeberekening
4.9.
Aangezien [eisers] rechtsgeldig de overeenkomst met [gedaagde] heeft ontbonden, heeft hij op grond van artikel 6:277 BW recht op vergoeding van de schade die hij lijdt, doordat geen wederzijdse nakoming maar ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt. In het hiernavolgende zal de rechtbank de gevorderde schadevergoeding per post beoordelen.
Vergoeding van kosten als gevolg van inschakelen derden
4.10.
[eisers] vordert betaling van € 26.603,59 (incl. btw), dan wel subsidiair een bedrag ad € 14.206,69 (incl. btw) en/of € 12.396,90 (incl. btw) in verband met de extra kosten die hij heeft gemaakt omdat derden de werkzaamheden hebben voortgezet. Op [eisers] rust de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de schade die hij heeft geleden doordat de overeenkomst niet wederzijds is nagekomen. Als productie 22 heeft [eisers] de berekening van het gevorderde schadebedrag overgelegd.
4.11.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] voert onder meer aan dat in de schadeberekening niet de onvoorziene kosten ter hoogte van 10% zijn opgenomen en bovendien gaat deze berekening ten onrechte uit van de eerste inschatting van € 77.330 excl. btw en niet van de aangepaste inschatting ter hoogte van circa € 89.000 excl. btw. Ook is in de berekening van [eisers] niet verdisconteerd dat [eisers] na de initiële kosteninschatting aanvullende eisen had en dat bepaalde werkzaamheden duurder zijn uitgevallen.
4.12.
Als de renovatie voor [eisers] duurder is uitgepakt dan wanneer [gedaagde] de werkzaamheden zou hebben afgerond, komen de meerkosten in beginsel voor vergoeding in aanmerking, omdat die dan een gevolg zijn het feit dat de overeenkomst niet door [gedaagde] is nagekomen. De rechtbank acht de berekeningsmethodiek van [eisers] zoals die blijkt uit productie 22 op zichzelf genomen juist. De concrete uitwerking van die methodiek is op twee punten echter onjuist en/of onvolledig.
4.13.
[eisers] baseert zijn berekening ten onrechte op de aanname dat partijen een vaste prijs zijn overeengekomen. Op [eisers] rust de stelplicht en bewijslast van die stelling, terwijl [eisers] in dit verband onvoldoende heeft gesteld in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] die erop neerkomt dat nergens uit volgt dat die afspraak zou zijn gemaakt en dat op de kosteninschatting ook letterlijk het woord ‘Guesstimate’ is opgenomen. In het hierna volgende zal de rechtbank er daarom van uitgaan dat partijen geen vaste prijs zijn overeengekomen.
4.14.
Om de omvang van de schade van [eisers] vast te kunnen stellen, is het noodzakelijk te weten voor welk bedrag [gedaagde] de werkzaamheden zou hebben verricht. Omdat dit bedrag achteraf niet exact kan worden vastgesteld, zal de rechtbank dit bedrag schatten. De rechtbank zal daarbij uitgaan van een bedrag van € 85.030 excl. btw, hetgeen gelijk is aan het in de Guesstimate genoemde bedrag van € 77.300 excl. btw vermeerderd met 10%. Dat percentage komt ook overeen met het door [gedaagde] in de Guesstimate opgegeven percentage voor onvoorziene omstandigheden. Tot slot stemt die 10% (€ 7.730) nagenoeg overeen met het bedrag van € 7.689,49 dat blijkens de als productie 27 overlegde reactie van Janze gecrediteerd zou moeten worden. Dit bedrag wordt geacht de hoger uitgevallen kosten te omvatten zoals gesteld door [gedaagde] onder randnummer 2.17 van de conclusie van antwoord.
4.15.
Bij dat bedrag moet verder een bedrag worden opgeteld voor de werkzaamheden waarvan vast is komen te staan dat die wel zijn uitgevoerd, maar niet in de Guesstimate zijn opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] – mede gelet op de summiere betwisting van [eisers] – voldoende gesteld om aan te nemen dat de onder randnummer 2.16 van de conclusie van antwoord genoemde posten als zodanig zijn verricht en dat de genoemde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. De rechtbank telt daarom € 4.492,89 incl. btw op bij het bedrag waarvoor [gedaagde] naar verwachting de werkzaamheden zou hebben afgerond.
4.16.
Het totale door [eisers] aan [gedaagde] te betalen bedrag in de hypothethische situatie dat [gedaagde] de werkzaamheden zou hebben afgerond schat de rechtbank dan op € 111.584,32:
Te rekenen materiaal- en arbeidskosten € 85.030
Korting conform Guesstimate
€ 4.000 -/-
Subtotaal € 81.030
BTW (gemengd percentage van 17,4%)
€ 14.099,22
Subtotaal € 95.129,22
Post meerwerk €
4.492,89
Subtotaal € 99.622,11
Managementopslag van 10% € 9.962,21
Afdracht korting conform Guesstimate
€ 2.000
Totaal € 111.584,32
4.17.
De schade van [eisers] is gelijk aan het daadwerkelijk bestede bedrag van € 123.615,21 minus het voornoemde bedrag van € 111.584,32, en is dus gelijk aan € 12.030,89 incl. btw. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
4.18.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag toewijzen met ingang van 2 januari 2021, omdat [eisers] bij brief van 18 december 2020 [gedaagde] heeft verzocht de schade van [eisers] uiterlijk op 1 januari 2021 te vergoeden.
In rekening gebrachte managementvergoeding
4.19.
[eisers] vordert betaling van € 2.420,09, omdat [gedaagde] volgens [eisers] niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk enige managementwerkzaamheden heeft uitgevoerd ten behoeve van het door hem aangenomen werk, althans dat hij heeft gefaald in de uitvoering daarvan.
4.20.
De rechtbank begrijpt deze vordering zo, dat [eisers] betaling van dit bedrag primair vordert op grond van artikel 6:203 BW omdat dit bedrag onverschuldigd zou zijn betaald, en subsidiair op grond van artikel 6:271 BW in het kader van de door de ontbinding in het leven geroepen ongedaanmakingsverplichtingen.
4.21.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit bedrag niet onverschuldigd betaald, omdat daaraan ten tijde van de betaling de overeenkomst tussen [eisers] en [gedaagde] ten grondslag lag. Bovendien is ook niet vast komen te staan dat [gedaagde] geen managementwerkzaamheden heeft verricht, mede gelet op de uitgebreide correspondentie die partijen in het geding hebben gebracht, de besprekingen tussen partijen die hebben plaatsgevonden en het feit dat er werkzaamheden hebben plaatsgevonden in het appartement.
4.22.
De rechtbank overweegt dat partijen door de ontbinding gehouden zijn de op grond van de overeenkomst verrichte prestaties ongedaan te maken. Dat is mogelijk ten aanzien van de betaalde managementvergoeding, maar niet ten aanzien van de managementwerkzaamheden en dat betekent dat op grond van 6:272 lid 1 BW een waardevergoeding in de plaats daarvan treedt. Het is de rechtbank gelet op het voorgaande niet gebleken dat de managementwerkzaamheden geen of een lagere waarde hadden dan de betaalde managementvergoeding. De rechtbank ziet daarom aanleiding de betaalde managementvergoeding en de waardevergoeding voor de managementwerkzaamheden te verrekenen en zal deze vordering daarom afwijzen.
Dubbele woonlasten
4.23.
[eisers] vordert vergoeding van de schade die bestaat uit de dubbele woonlasten ter hoogte van € 10.299,94 die hij heeft geleden als gevolg van de extra bouwtijd. [gedaagde] betwist dat deze post voor vergoeding in aanmerking komt, omdat hij niet een bepaalde duur van de renovatie heeft gegarandeerd. Bovendien betwist [gedaagde] dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt, omdat de betalingsbewijzen ontbreken.
4.24.
De rechtbank is van oordeel dat niet is vast komen te staan dat [eisers] deze kosten heeft gemaakt
doordatgeen wederzijdse nakoming van de overeenkomst heeft plaatsgevonden, omdat niet vast is komen te staan dat partijen een concrete deadline zijn overeengekomen. Uit de brief van 16 juni 2020 van [gedaagde] volgt bijvoorbeeld dat er slechts naar werd
gestreefdde werkzaamheden binnen 10 tot 12 weken af te ronden:
“My company, Max Amsterdam, would act as your intermediary and on-site building manager, handling the following activities:
 Overseeing and coordinating the work, ensuring good quality, correct execution of clients’/designer’s choices and optimal flow, aiming to get the job done within a 10 to 12 week period (…).”
4.25.
Uit het enkele feit dat partijen een datum voor plaatsing van de keuken lijken te hebben afgesproken, volgt niet dat partijen af hebben willen wijken van het voorgaande.
4.26.
Bij die stand van zaken kan het verweer van [gedaagde] dat de betalingsbewijzen niet zijn overgelegd onbesproken blijven. De rechtbank zal deze vordering afwijzen.
Datakabels en korting op tegels
4.27.
[eisers] vordert in dit verband betaling van een bedrag van € 68,07 in verband met de datakabels, en € 397,25 in verband met de verdeling van de bedongen korting op de bestelde tegels.
4.28.
Bij de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] erkend de € 68,07 in beginsel verschuldigd te zijn. Tegelijkertijd heeft [gedaagde] in dit verband een beroep gedaan op verrekening met een vordering van [gedaagde] op [eisers] , die bestaat uit een onverschuldigde betaling van € 686,08. Nu [eisers] die laatste vordering niet heeft weersproken, zullen deze vorderingen met elkaar worden verrekend tot het gezamenlijke beloop en zal de rechtbank de vordering van [eisers] afwijzen.
4.29.
Ten aanzien van de korting op tegels heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling een factuur van de leverancier aan [gedaagde] ingebracht, waaruit volgt dat een 30% korting is toegepast. [eisers] voert echter aan dat die korting ook zou zijn toegepast zonder de betrokkenheid van [gedaagde] . De rechtbank stelt voorop dat op [eisers] de stelplicht en bewijslast rust ten aanzien van de geleden schade en/of de stelling dat dit bedrag onverschuldigd zou zijn betaald, en dat [eisers] daaraan niet heeft voldaan omdat hij niet nader heeft geconcretiseerd dat hij die korting ook zonder [gedaagde] zou hebben verkregen. Dat mocht van [eisers] wel worden verwacht, gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] die hij onderbouwt met de aan hem gerichte factuur. De rechtbank zal deze vordering daarom afwijzen.
Kosten van de rapportage van Janze
4.30.
Mede op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW komen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking. Voor toewijzing is vereist dat, in de gegeven omstandigheden, de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en dat de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn (MvA II,
Parl. Gesch. BW Boek 6, p. 337).
4.31.
[eisers] vordert vergoeding van de kosten van de rapportage van Janze ter hoogte van € 2.817,45. [gedaagde] betwist dat hij gehouden is deze kosten te vergoeden, omdat hij niet tekort zou zijn geschoten, de rapportage ondeugdelijk is en [eisers] geen betalingsbewijs heeft overgelegd.
4.32.
Naar het oordeel van de rechtbank komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking, omdat deze redelijkerwijs noodzakelijk waren en de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [eisers] na de ontbinding van de overeenkomst feitelijk zonder aannemer zat en inzicht diende te krijgen in de staat van het werk alvorens een derde kon worden ingeschakeld. De stellingen van [gedaagde] in dit verband maken dat niet anders. De rechtbank oordeelde al dat [gedaagde] wel degelijk is tekortgeschoten in de nakoming van een verbintenis. Verder is het de rechtbank gelet op de gemotiveerde betwisting van [eisers] daarvan niet gebleken dat de rapportage van Janze zodanig ondeugdelijk was, dat vergoeding van de in dat verband gemaakte kosten dient te worden afgewezen. Bovendien volgt uit de overgelegde factuur van Janze en het feit dat de rapportage daadwerkelijk is opgesteld en in de procedure is gebracht voldoende dat [eisers] deze kosten heeft gemaakt.
4.33.
De rechtbank zal daarom de gevorderde vergoeding van de kosten van de rapportage van Janze toewijzen. Ook wijst de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toe met ingang van de dag van dagvaarding, nu niet is gebleken dat [eisers] al eerder vergoeding van deze kosten heeft gevorderd en de factuur ook pas is opgesteld op 15 juli 2021.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.34.
[eisers] vordert ook dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.171,36, onder verwijzing naar het rapport Voorwerk II. [eisers] heeft in dit verband voldoende gesteld. [gedaagde] is dus incassokosten verschuldigd over het toe te wijzen gedeelte van de hoofdsom ter hoogte van € 14.848,34 (= € 12.030,89 + € 2.817,45), hetgeen neerkomt op € 923,48.
Proceskosten en nakosten
4.35.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij grotendeels in het ongelijk is gesteld. De kosten worden aan de zijde van [eisers] begroot op € 3.299,21:
  • Explootkosten € 119,21
  • Griffierecht € 952
  • Salaris advocaat
totaal € 3.299,21
4.19
De nakosten worden toegewezen op de wijze zoals hierna onder de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart voor recht dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst met [eisers] ,
verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen partijen buitengerechtelijk is ontbonden,
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers] van € 12.030,89 (inclusief btw), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 2 januari 2021 tot de dag van volledige betaling,
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers] van € 2.817,45, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 26 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling,
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers] van € 923,48, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling,
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 3.299,21,
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis aan de zijde van [eisers] ontstane nakosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw; en
verklaart alle veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. op 't Hoog en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022.