ECLI:NL:RBAMS:2022:8030

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
13/751992-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 OLW in verband met niet verschenen verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW) die was ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 5 augustus 2021 door Polen is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1985, had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 8 juni 2022 was de officier van justitie aanwezig, terwijl de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op 12 mei 2022 in vrijheid is gesteld, omdat de termijn voor zijn voorgeleiding was verstreken. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Het EAB vermeldt twee vonnissen van de Poolse rechtbanken, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot gevangenisstraffen. De rechtbank heeft de overlevering voor het vonnis II K 747/13 toegestaan, maar de overlevering voor het vonnis II K 154/14 geweigerd. Dit gebeurde op basis van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de zitting die tot het vonnis leidde.

De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon, die gedetineerd was ten tijde van de zitting in Polen, niet stilzwijgend afstand had gedaan van zijn verdedigingsrechten. De rechtbank concludeerde dat de Poolse justitie verantwoordelijk was voor het achterhalen van de verblijfplaats van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de overlevering voor het vonnis II K 154/14 geweigerd, terwijl de overlevering voor het vonnis II K 747/13 is toegestaan. De uitspraak is gedaan door mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter, en mrs. M. van Mourik en S.E. Bauduin, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. H.L. van Loon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751992-21
RK nummer: 22/2389
Datum uitspraak: 22 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 augustus 2021 door
the Regional Court in Poznan, Third Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De opgeëiste persoon is op 12 mei 2022 door de officier van justitie onmiddellijk in vrijheid gesteld omdat de termijn om de opgeëiste persoon voor te geleiden was verstreken.
De officier van justitie heeft ter zitting niet de gevangenhouding gevorderd en de rechtbank heeft deze niet ambtshalve bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van twee vonnissen:
- II K 747/13: vonnis van 16 oktober 2013, gewezen door
the District Court in Lesznowaarin de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, waarvan volgens informatie in het EAB nog 11 maanden en 27 dagen resteren:
- II K 154/14: vonnis van 7 mei 2014, gewezen door
the District Court in Lesznowaarin de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan volgens informatie in het EAB nog 9 maanden en 27 dagen resteren.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing in vonnis in zaak II K 747/13 heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van bovengenoemde vrijheidsstraffen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW; zaak II K 154/14

Standpunt van de raadsvrouw
De overlevering ten aanzien van vonnis II K 154/14 dient te worden geweigerd aangezien niet is voldaan aan de vereisten zoals gesteld in artikel 12 OLW.
Standpunt van de officier van justitie
De overlevering dient te worden geweigerd ten aanzien van vonnis II K 154/14 aangezien de opgeëiste persoon ten tijde van de inhoudelijke behandeling van zijn zaak op 7 mei 2014 in detentie verbleef en kennelijk niet is aangevoerd ter zitting van de Poolse rechtbank.
De plicht die uit artikel 139 van het Poolse Wetboek van Strafvordering voortvloeit dat de opgeëiste persoon iedere adreswijziging doorgeeft aan justitie kan niet zo ver gaan dat ook als hij in detentie verblijft hij zijn adreswijziging moet doorgeven. De rechtbank kan onder deze omstandigheden dan ook niet afzien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was en niet in persoon is opgeroepen voor de zitting. Wel is de opgeëiste persoon op andere wijze in kennis gesteld van het tijdstip van de zitting. Verder staat in het EAB vermeld dat de opgeëiste persoon tweemaal is opgeroepen op het adres dat de opgeëiste persoon heeft opgegeven tijdens de opsporingsprocedure. De opgeëiste persoon is toen geïnstrueerd dat hij verplicht is om elke adreswijziging aan de autoriteiten door te geven. Ook is de opgeëiste persoon geïnformeerd dat de zaak buiten zijn afwezigheid kon worden afgedaan indien hij niet zou verschijnen. Ten slotte staat in het EAB vermeld dat de opgeëiste persoon een overeenkomst heeft gesloten die daarna door de rechtbank is bevestigd.
Uit de aanvullende informatie van de brief van 17 februari 2021 van de Poolse autoriteiten blijkt dat de opgeëiste persoon gedetineerd was van 25 maart 2014 tot en met 26 januari 2015 en dat de zitting waarop de zaak van de opgeëiste persoon is behandeld op 7 maart 2022 is geweest. Bij brief van 3 juni 2022 van de Poolse autoriteiten is de datum waarop de zitting heeft plaatsgevonden gecorrigeerd naar 7 mei 2014.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de opgeëiste persoon gedetineerd was ten tijde van de zitting van 7 mei 2014 en dat hij dus onder de macht stond van de Poolse overheid. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand zou hebben gedaan van zijn verdedigingsrechten door niet tijdig zijn adres wijziging door te geven. De opgeëiste persoon was immers als gedetineerde in de macht van de Poolse justitie en het lag derhalve op de weg van de Poolse justitie om te achterhalen waar de opgeëiste persoon verbleef.
De rechtbank zal de overlevering van de opgeëiste persoon dan ook weigeren ten aanzien van het vonnis in zaak II K 154/14.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit van vonnis II K 747/13 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal
en
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

6.Slotsom

Nu ten aanzien van het feit van vonnis II K 747/13 waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor het feit van vonnis II K 154/14 moet de overlevering worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznan, Third Criminal Division(Polen) voor het feit van vonnis II K 747/13, zoals die is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het
EAB betrekking heeft op de vrijheidsstraf die is opgelegd wegens het feit van vonnis II K 154/14.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en S.E. Bauduin, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.