ECLI:NL:RBAMS:2022:8024

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1963
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslagvrije voet en inhouding op uitkering in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiser, een inwoner van Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het college waarin twee bedragen op zijn uitkering waren ingehouden. De inhoudingen betroffen een bedrag van € 50,76 voor de aflossing van een saneringskrediet en € 53,94 voor een openstaande vordering. Eiser stelde dat deze inhoudingen hem onder de voor hem geldende beslagvrije voet zouden brengen, die volgens de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet 95% van de bijstandsnorm bedraagt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in zijn besluit niet adequaat is ingegaan op de door eiser overgelegde bewijsstukken en zijn eigen berekening van de beslagvrije voet. Eiser had eerder bewijsstukken overgelegd die aantoonden dat de inhouding van € 50,76 de beslagvrije voet overschreed. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom de inhouding van € 53,94 gerechtvaardigd was, en dat het college de hoorplicht had geschonden door geen hoorzitting te houden, ondanks dat eiser had aangegeven dat hij een hoorzitting niet nodig achtte.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 1.518,- werden vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak voor bestuursorganen om adequaat in te gaan op de ingediende bewijsstukken van belanghebbenden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/1963

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. S.S. Kisoentewari).

Procesverloop

Met een uitkeringsspecificatie van 25 november 2021 (het primaire besluit) heeft het college twee bedragen op de uitkering van eiser ingehouden, te weten een bedrag van € 50,76 ter aflossing van een saneringskrediet en € 53,94 ter aflossing van een openstaande vordering.
Met het besluit op bezwaar van 25 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2022. Eiser is verschenen en werd bijgestaan door mr. A. Ang, waarnemer van zijn gemachtigde. Het college is niet verschenen met bericht van verhindering.

Overwegingen

1. Met een besluit van 19 januari 2018 is aan eiser met ingang van 11 november 2017 een bijstandsuitkering toegekend naar de norm voor een alleenstaande.
2. Met een besluit van 5 oktober 2018 is aan eiser een (krediet)lening bij de Kredietbank Amsterdam (GKA) toegekend ter hoogte van € 1.827,36. Aan de toekenning is de voorwaarde verbonden dat deze kredietlening op borgtocht aan eiser is toegekend.
3. Op 9 juli 2019 is bijzondere bijstand aan eiser toegekend in de vorm van een lening, ter hoogte van € 2.890,-.
4. Op 19 november 2021 is aan eiser bericht dat uit een hercontrole is gebleken dat de schuld bij GKA is ingelost. Het college zal elke maand een bedrag van € 53,94 inhouden op de uitkering van eiser in verband met de schuld van € 2.890,-. Daarbij is rekening gehouden met de beslagvrije voet.
5. Met het primaire besluit heeft het college een bedrag van € 53,94 en een bedrag van € 50,76 op de uitkering van eiser ingehouden.
6. Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het college legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat uit de administratie van het college is gebleken dat het college met de uitkeringsspecificatie van 23 december 2021 de ten onrechte gepleegde inhoudingen ten behoeve van het saneringskrediet over de maanden oktober en november 2021 heeft gerestitueerd. Het college is in zoverre tegemoet gekomen aan het bezwaar van eiser. Omdat er geen sprake is van een aan het college te wijten onrechtmatigheid, worden de proceskosten niet vergoed. Over de inhouding van € 53,96 (de rechtbank leest: € 53,94) bericht het college dat de inhouding op eisers uitkering is gebaseerd op het hiervoor geldende gemeentelijke beleid dat is gebaseerd op de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet die met ingang van 1 januari 2021 van toepassing is. Met de inhouding voldoet het college aan het vereiste dat eiser moet blijven beschikken over 95% van de voor eiser geldende bijstandsnorm inclusief vakantiegeld.
7. Eiser is het niet eens met dit besluit en heeft daarom beroep bij de rechtbank ingesteld. Op de beroepsgronden zal de rechtbank hierna ingegaan.
Het oordeel van de rechtbank
8. Eiser heeft aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden. In het e-mailbericht van
24 februari 2022 heeft eiser afgezien van het horen in de veronderstelling dat het college zou aansluiten bij een eerder besluit waarbij de berekening van de beslagvrije voet in het voordeel van eiser is uitgevallen. Dat het college vervolgens een voor eiser negatief besluit heeft genomen, zonder verder onderzoek te verrichten maakt dat de hoorplicht is geschonden, aldus eiser.
9. De rechtbank is van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden. Op de vraag van het college of eiser een hoorzitting wenste, heeft de gemachtigde in het e-mailbericht van
24 februari 2022 geantwoord dat een hoorzitting niet nodig lijkt. Gelet daarop heeft college terecht geen hoorzitting gehouden.
10. De rechtbank is voorts van oordeel dat de beroepsgrond van eiser dat het bezwaar ten onrechte ongegrond is verklaard, slaagt. Uit het bestreden besluit volgt immers dat het primaire besluit met betrekking tot de aflossing van een saneringskrediet wordt herroepen. De inhouding was volgens het college onterecht. Daarin had het college aanleiding moeten zien om het bezwaar ten minste gedeeltelijk gegrond te verklaren en de kosten van bezwaar te vergoeden, net zoals het college in het besluit op bezwaar van 24 februari 2022 met betrekking tot de uitkeringsspecificatie van oktober 2021 heeft gedaan.
11. Over de inhouding van € 53,94 heeft eiser aangevoerd dat hij daarmee onder de voor hem geldende beslagvrije voet komt.
12. Op 1 januari 2021 is de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (hierna: de wet) in werking getreden. Met deze wet is een standaard rekenwijze geïntroduceerd voor de berekening van de beslagvrije voet. De beslagvrije voet bedraagt 95% van de voor eiser geldende bijstandsnorm inclusief vakantiegeld. Met de inhouding van een bedrag van € 53,94 heeft het college de wet in beginsel op juiste wijze toegepast. De wet biedt echter ook ruimte om af te wijken van de standaard rekenwijze, maar dan dient concreet te worden onderbouwd dat afwijking van de wet noodzakelijk is.
13. In dit geval heeft eiser een eigen berekening gemaakt van de voor hem geldende beslagvrije voet, waarbij eiser woonkosten heeft opgevoerd van € 646,90. In het verweerschrift heeft het college aangegeven dat het college geen bewijsstukken heeft ontvangen waaruit blijkt dat de daadwerkelijke hoogte van de woonlasten € 646,90 per maand bedraagt. Ook heeft het college geen beschikking van de Belastingdienst ontvangen waaruit blijkt dat eiser geen huurtoeslag ontvangt. Het college handhaaft daarom het bestreden besluit.
14. De rechtbank vindt deze motivering ontoereikend. Eiser heeft immers ook gewezen op een eerdere beslissing op bezwaar van 13 augustus 2019 (door eiser overgelegd in de bezwaarfase). Daarin heeft het college geoordeeld dat de inhouding van een bedrag van € 50,76 zoals vermeld op zijn uitkeringsspecificatie van 26 juni 2019 de voor hem geldende beslagvrije voet te boven gaat. Eiser heeft toen bewijsstukken ingediend ter onderbouwing van zijn woonlasten (toen nog € 624,36) en de huur- en zorgtoeslag. Deze stukken maken ook deel uit van de gedingstukken in deze zaak. Gelet op het feit dat in 2019 nog een beslagvrije voet gold van 90% in plaats van 95% en de huur in beginsel ieder jaar in juli wordt verhoogd, heeft het college in dit geval niet kunnen volstaan met de enkele stelling dat eiser geen bewijsstukken heeft overgelegd. Een begin van bewijs is immers door eiser gegeven.
15. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Het college zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Het college dient alsnog gemotiveerd in te gaan op de berekening die eiser heeft gemaakt van de voor hem geldende beslagvrije voet. Daarbij dient het college ook zijn eerdere standpunt, verwoord in het besluit van
13 augustus 2019, te betrekken. Tot slot dient het college in het nieuw te nemen besluit op bezwaar alsnog te beslissen over de kosten van bezwaar, gelet op overweging 10.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.
17. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Duinen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.