ECLI:NL:RBAMS:2022:8023

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
C/13/722391 / KG ZA 22-777
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugdraaien van debiteringen en beperking van betalingsopdrachten in kort geding tussen Stichting Solutions-Center en ABN AMRO Bank N.V.

In deze zaak heeft de Stichting Solutions-Center een kort geding aangespannen tegen ABN AMRO Bank N.V. De Stichting vorderde dat de Bank de debiteringen op de rekening van Lemeey III B.V. ongedaan zou maken en dat de Bank alleen nog betalingsopdrachten zou uitvoeren die zijn geautoriseerd door de Stichting. De Bank had op 30 april 2022 twee leningen niet terugbetaald gekregen, waarna zij bedragen van de rekening van de Stichting had afgeschreven. De Stichting stelde dat deze debiteringen onbevoegd waren en dat de Bank haar verplichtingen niet nakwam. Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat er onduidelijkheid bestond over de kredietovereenkomst en de bevoegdheden van de betrokken partijen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering tot terugdraaien van de debiteringen niet voldoende aannemelijk was, maar dat de vordering om de Bank te verplichten alleen nog geautoriseerde betalingsopdrachten uit te voeren, wel toewijsbaar was. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/722391 / KG ZA 22-777 EAM/JT
Vonnis in kort geding van 15 september 2022
in de zaak van
de stichting
STICHTING SOLUTIONS-CENTER,
gevestigd te Voorthuizen,
eiseres bij dagvaarding op verkorte termijn van 8 september 2022,
advocaat mr. M.E. Meijnhardt te Amersfoort,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J. Meuleman te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de Stichting en de Bank worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op 12 september 2022 heeft de Bank een incidentele conclusie tot oproeping van Lemeey III B.V. als gedaagde in vrijwaring ingediend.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 september 2022 is allereerst de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring behandeld. Nadat partijen hun standpunt daarover hadden toegelicht heeft de voorzieningenrechter beslist dat het de Bank niet wordt toegestaan om Lemeey III B.V. in vrijwaring op te roepen, omdat – kort gezegd – vrijwaring als processuele figuur ziet op een regresrecht, waarvan hier geen sprake is en het door de Stichting gestelde spoedeisend belang tegen het toestaan van de oproeping in vrijwaring pleit. Er zou dan immers een tweede zitting moeten worden gepland.
1.3.
Vervolgens is de zaak inhoudelijk behandeld. De Stichting heeft de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. De Bank heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnota ingediend. De Stichting heeft bezwaar gemaakt tegen de door de Bank ingediende productie 9. De voorzieningenrechter heeft die productie niet toegelaten, nu deze te kort voor de zitting is ingediend en de Stichting bij toelating van het stuk in haar belangen wordt geschaad.
1.4. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 15 september 2022 de beslissing gegeven, in de vorm van een ‘kopstaartvonnis’. Het hierna volgende bevat de uitwerking daarvan en wordt, zoals ter zitting aangekondigd, afgegeven op
29 september 2022.
1.5.
Tijdens de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- aan de kant van de Stichting: [naam 1] (bestuurder), [naam 2] en
[naam 3] , met mr. Meijnhardt;
- aan de kant van de Bank: [naam 4] (medewerker afdeling bijzonder beheer),
[naam 5] (bedrijfsjurist), [naam 6] (stagiair), met mr. Meuleman.

2.De feiten

2.1.
De Bank is de financier van een groep aan elkaar verbonden rechtspersonen, waaronder de Stichting, die zich allen direct of indirect toeleggen/toelegden op het verlenen van klinische en ambulante geestelijke gezondheids- en verslavingszorg.
2.2.
Bij op 7 februari 2012 ondertekende kredietovereenkomst heeft de Bank een krediet verstrekt in rekening-courant van € 3.350.000,-, een obligokrediet van
€ 6.090.000,- en een 10-jarige roll-over lening van € 2.600.000,- aan de Stichting, Solutions-Center B.V., Solutions-Facilities B.V., Solutions-Care B.V.,
Solutions-Personeel B.V., SolutionS Addiction Treatment Consultants B.V., SolutionS Belgium BVBA en Solutions-Vastgoed B.V., zulks onder hun hoofdelijke aansprakelijkheid. De 10-jarige roll-over lening diende vanaf 30 juni 2012 in veertig opvolgende kwartaaltermijnen van € 65.000,- te worden terugbetaald. Die lening diende derhalve op 30 april 2022 geheel te zijn terugbetaald.
2.3.
Die kredietovereenkomst werd gewijzigd bij de kredietovereenkomst van
4 december 2014. Daarin werd nog steeds het rekening-courant krediet van
€ 3.350.000,- verstrekt (aangeduid als combinatiefaciliteit). De 10-jarige roll-over
lening bedroeg toen pro resto € 1.950.000,-. Verder werd bij die
kredietovereenkomst de obligofaciliteit verhoogd tot € 6.699.000,-. Tenslotte werden bij die kredietovereenkomst Steps Rehab B.V., Stichting StepS Rehab, Solutions II B.V., Steps Rehab Holding B.V., Steps Rehab Personeel B.V., Stichting Solutions Eetstoornissen en Stichting Solutions Diagnostiek als kredietnemer toegevoegd.
2.4.
Op 26 april 2018 werd de kredietfaciliteit wederom gewijzigd. Daarbij werd de obligofaciliteit vervangen door een 4-jarige geldlening van € 4.430.000,- waarvan het laatste deel op 30 april 2022 diende te zijn terugbetaald, zodat zowel de 10-jarige roll-over lening en de 4-jarige lening op 30 april 2022 moesten zijn terugbetaald. Ten slotte waren ten opzichte van de kredietovereenkomst van
4 december 2014, Solutions Facilities B.V., Solutions-Care B.V., Solutions-Personeel B.V., Solutions Addiction Treatment Consultants B.V., Solutions II B.V., Steps Rehab Holding B.V., Steps Rehab Personeel B.V., Stichting Solutions Eetstoornissen en Stichting Solutions Diagnostiek geen kredietnemer meer, maar werd wel Lemeey III B.V. als kredietnemer toegevoegd.
2.5.
Op de kredietovereenkomst werden de Algemene Bepalingen voor Kredietverlening (voor zakelijke klanten) van mei 2015 (ABK) van toepassing verklaard. Daarin staat, voor zover van belang, dat:
- indien er meerdere kredietnemers zijn, zij allen hoofdelijk aansprakelijk zijn;
- indien er meerdere kredietnemers zijn, mededelingen van de Bank aan de eerst in de kredietovereenkomst genoemde kredietnemer kunnen worden gedaan en dat die mededeling geldt als gedaan aan alle kredietnemers;
- de Bank de bedragen die de leningnemer in verband met een lening aan de Bank moet betalen op de afgesproken betaaldagen mag afschrijven van de
bankrekening van de kredietnemer bij de Bank.
2.6.
Tot zekerheid voor de terugbetaling van onder meer het krediet en de leningen verkreeg de Bank onder meer het recht van eerste hypotheek op het pand van Solutions Vastgoed B.V. aan de [adres] te Voorthuizen.
2.7.
Naast de kredietovereenkomst werd er ook een compensatieovereenkomst
gesloten tussen de Bank enerzijds en (o.a.) de Stichting, SC Lemeey B.V., Solutions
Vastgoed B.V., Stichting StepS Rehab, Steps Rehab B.V., Lemeey III B.V. en
SolutionS Belgium BVBA anderzijds. Op grond van de compensatieovereenkomst werd de kredietruimte bepaald aan de hand van de saldi op de bankrekeningen die deel uitmaakten van het compensatiestelsel. Tevens mocht op grond van die overeenkomst op een bankrekening tot 150% van de kredietlimiet debet worden gestaan, mits er voldoende creditsaldi tegenover stonden die er voor zorgden dat de kredietlimiet niet werd overschreden.
2.8.
Nadat op 30 april 2022 de twee leningen niet (geheel) waren terugbetaald heeft de Bank op 2 mei 2022 de openstaande bedragen van de twee leningen van
€ 3.450.000,- en € 195.000,- ten laste van de bankrekening met nummer 53.91.78.179 ten name van de Stichting gebracht. Daardoor werd de gesaldeerde debetstand € 6.878.590,57 en werd de kredietlimiet overschreden, zodat er geen betalingen meer konden worden verricht. Ondertussen was het aan de Bank verhypothekeerde pand te Voorthuizen verkocht voor een bedrag van
€ 6.000.000,-. Na ontvangst van dat bedrag door de Bank zou de gesaldeerde debetstand weer terug worden gebracht naar € 878.590,57.
2.9.
Eind juni 2022 berichtte de heer [naam 7] namens Lemeey III B.V. aan de Bank dat Lemeey III BV. enkele betalingen aan crediteuren van haar diende te
verrichten en heeft hij de Bank verzocht een bankpas ten name van Lemeey III B.V. aan te maken, waarmee Lemeey III B.V. die betalingen (door middel van
internetbankieren) zou kunnen verrichten. Omdat bleek dat Barnstijn Beheer
B.V. (evenals Lemeey III B.V. een vennootschap waarvan de heer
[naam 8] de bestuurder en aandeelhouder was) reeds over een bankpas van de Bank beschikte, is vervolgens op 13 juli 2022 die bankpas van Barnstijn Beheer B.V. toegevoegd aan het stelsel door middel waarvan betalingen via internetbankieren ten laste van het krediet konden worden verricht.
2.10.
Bij e-mail van 6 juli 2022 heeft de Bank het volgende aan de Stichting geschreven:
“Het bedrag van EUR 6.000.000,- is (de verkoopopbrengst van het OG) is hedenmorgen ontvangen op onze bankrekening en wordt vandaag nog doorgeboekt.
Daarmee, uitgaand van het huidig uitstaand saldo, blijft er actueel nogeen te betalen bedrag
van EUR 878.590,57 te betalen.
De bank is dus nog niet volledig ingelost!
We zijn overeengekomen dat jullie deze debetstand niet zouden laten oplopen boven de
EUR 800.000,-.
Verder zijn we overeengekomen dat de debetstand per 15 juli niet meer mag bedragen dan
EUR 300.000,- waarna de limiet in rekening-courant uiterlijk per 15 december a.s wordt
verlaagd tot nihil. Alsdan zijn dus geen debetstanden meer mogelijk.
Het is dus zaak dat de debetstand boven de EUR 800.000,- per omgaande wordt
aangezuiverd en je ervoor zorg draagt dat de gesaldeerde stand per 14 juli is teruggebracht
naar EUR 300.000,-.”
2.11.
Op 14 juli 2022, 29 augustus 2022 en 5 september 2022 heeft de Bank vervolgens bedragen van € 30.164,04, € 28.745,35, € 8.901,20 en € 40.717,- (in totaal € 108.527,59) in opdracht van Lemeey III B.V. gedebiteerd van de rekening van Lemeey III B.V. en overgemaakt naar respectievelijk Bas Consultancy B.V., Horatio Audit en Assurance B.V., ABN AMRO Verzekeringen B.V. en de Belastingdienst. Deze debiteringen zijn ten laste van het krediet (van de Stichting) gebracht.
2.12.
De Stichting heeft sinds 15 juli 2022 bij de Bank tegen die overboekingen en het ten laste van het krediet brengen daarvan geprotesteerd. De Stichting heeft de Bank bij e-mail van 2 september 2022 gesommeerd om de debiteringen per direct terug te draaien en mee te delen wie er opdracht heeft gegeven tot de betreffende debiteringen ten laste van de bankrekening van Lemeey III B.V. Ten slotte is de Bank gesommeerd om geen betalingen meer te verrichten ten laste van rekeningen die onderdeel zijn van het krediet, anders dan in opdracht van of met toestemming van de Stichting.
2.13.
Op 12 september 2022 heeft de Bank aan [naam 7] van Barnstijn Beheer B.V. kenbaar gemaakt dat zij vanwege dit kort geding voorlopig geen betalingsopdrachten in opdracht van Lemeey III B.V. zal uitvoeren. Diezelfde dag nog heeft [naam 7] verzocht om in dat geval dan geen enkele overboeking van een van de rekeningen van de tot de faciliteit behorende groep door te voeren.

3.Het geschil

3.1.
De Stichting vordert om bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I. de Bank op straffe van een dwangsom te veroordelen om de debiteringen op de ABN AMRO-rekening van Lemeey III B.V. op 14 juli 2022 (van € 28.745,35 en
€ 30.164,04, totaal € 58.909,39), op 29 augustus 2022 (van € 8.901,20) en
5 september 2022 (van € 40.717,-), binnen twee dagen na dit vonnis ongedaan te maken, althans deze niet langer (al dan niet door verrekening) ten laste van (het krediet van) de Stichting te brengen en/of anderszins op de Stichting te verhalen, een en ander totdat in een bodemprocedure is beslist dat deze debiteringen al dan niet bevoegd zijn uitgevoerd door de Bank en/of al dan niet terecht ten laste van (het krediet van) de Stichting zijn gebracht en/of anderszins door de Bank op de Stichting mogen worden verhaald;
II. de Bank op straffe van een dwangsom te bevelen om met onmiddellijke ingang alleen nog betalingsopdrachten ten laste van (het krediet van) de Stichting uit te voeren die zijn klaargezet en geautoriseerd door de daartoe bevoegde personen werkzaam bij de Stichting (momenteel de in punt 26 van de dagvaarding genoemde personen) en niet langer eventuele debiteringen ten laste van de rekening van Lemeey III B.V. of een aan Lemeey III B.V. gelieerde entiteit (al dan niet door verrekening) ten laste van (het krediet van) de Stichting te brengen en/of anderszins op de Stichting te verhalen, een en ander totdat in een bodemprocedure is beslist dat dergelijke eventuele debiteringen ten laste van de rekening van Lemeey III B.V. of een aan Lemeey III B.V. gelieerde entiteit al dan niet bevoegd uitgevoerd mogen worden door de Bank en/of al dan niet terecht ten laste van (het krediet van) de Stichting mogen worden gebracht en/of anderszins door de Bank op de Stichting mogen worden verhaald;
III. de Bank de veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De Stichting stelt daartoe – samengevat – het volgende. De kredietovereenkomst zoals overeengekomen in 2018 is beëindigd per 30 april 2022. Alleen de Stichting en de Bank hebben afspraken gemaakt over een alleen door de Stichting te gebruiken kredietruimte op haar bankrekening bij de Bank van
€ 800.000,- per 1 juli 2022 en van € 300.000,- per 15 juli 2022 met een afbouw tot nihil per 15 december 2022. De Bank schendt die afspraken door een andere onbevoegde entiteit c.q. persoon toegang te geven tot dit krediet door betalingsopdrachten ten laste van de bankrekening van Lemeey III B.V. uit te voeren, welke de Bank door saldocompensatie ten onrechte ten laste brengt van (het krediet van) de Stichting. Zelfs indien de kredietovereenkomst 2018 nog wel zou bestaan, dan schendt de bank alsnog de afspraken met de kredietnemers, omdat gelet op de compensatieregeling en de debetstand van Lemeey III B.V. er überhaupt geen betalingsopdrachten van Lemeey III B.V. door de Bank konden worden uitgevoerd. De Bank schiet te kort in de nakoming van haar verplichtingen jegens de Stichting en is aansprakelijk voor alle schade die de Stichting leidt als gevolg van de wanprestatie c.q. onrechtmatige daad van de Bank. De Stichting dient als enige weer volledig te kunnen beschikken over de aan haar toekomende crediteringen op haar rekening en de aan haar toekomende kredietruimte van € 300.000,-, zonder dat de vier debiteringen van in totaal € 108.527,59 daarop in mindering worden gebracht. Die onbevoegd verrichte debiteringen dienen dan ook door de Bank ongedaan te worden gemaakt, althans dienen niet in mindering te komen op de kredietruimte van de Stichting. [naam 7] was onbevoegd om de betalingsopdrachten te verstrekken en ook aan de zijde van de Bank waren er personen onbevoegd om die opdrachten uit te voeren. Zelfs indien men wel bevoegd zou zijn was er voor de Bank geen enkele grond om te mogen compenseren of verrekenen met het krediet van de Stichting. Er is aldus onverschuldigd betaald, wat maakt dat de Bank de betaling van de onbevoegde debiteringen ongedaan moet maken. Mocht de bank al enige bevoegdheid hebben om te verrekenen dan geldt dat het gebruik van die bevoegdheid gelet op de eisen van redelijkheid en billijkheid moet worden opgeschort totdat in een bodemprocedure is beslist, aldus de Stichting.
3.3.
De Bank voert daartegen – samengevat – het volgende verweer. De kredietovereenkomst zoals overeengekomen in 2018 is niet opgezegd en ook niet van rechtswege verstreken. De Stichting heeft ook geen opzeggingsbrief overgelegd. Toen de twee leningen op 30 april 2022 niet werden terugbetaald heeft de Bank het bedrag van die twee leningen in mindering gebracht op het saldo van de rekening van de Stichting. De kredietovereenkomst 2018 is door blijven lopen, zij het met een lagere limiet. De Bank heeft met de kredietnemers afgesproken (en niet slechts met de Stichting) dat betalingen konden worden verricht tot een limiet van
€ 800.000,- (tot 15 juli 2022) en vervolgens tot een limiet van € 300.000,- (vanaf
15 juli 2022). Die limieten zijn dus niet louter te gunste van de Stichting, maar ten gunste van alle kredietnemers. Uit de aan de Stichting op 6 juli 2022 verzonden
e-mail valt niet op te maken dat de limieten slechts ten gunste van de Stichting zouden zijn. Er wordt gesproken over ‘jullie’ wat duidt op meerdere kredietnemers en er wordt gesproken over het terugbrengen van de gesaldeerde stand, waaruit blijkt dat de rekeningen van de overige kredietnemers relevant zijn. Op grond van de ABK geldt een mededeling gedaan aan de eerstgenoemde kredietnemer als een mededeling aan alle andere kredietnemers en bovendien is op eveneens 6 juli 2022 een e-mail van gelijke strekking verzonden aan [naam 7] . Als de Stichting meent dat alleen zij gebruik mag maken van het krediet, dan moet zij daarover afspraken maken met de andere kredietnemers. Daarnaast heeft de Stichting geen spoedeisend belang. Zij heeft in de periode van 4 augustus 2022 tot 8 september 2022 een bedrag van € 1.428.750,- overgemaakt naar haar ING-bankrekening. De Bank betwist daarom dat zij het bedrag van € 108.527,59 met spoed nodig heeft. De Stichting heeft niet aangetoond dat zij nu over dat bedrag moet beschikken. De tweede vordering van de Stichting is niet toewijsbaar, omdat er alleen opdrachten kunnen worden uitgevoerd voor zover er voldoende kredietruimte is en er na 15 december 2022 sowieso geen opdrachten worden uitgevoerd indien daar niet voldoende creditsaldo voor aanwezig is. Het bestaan van een restitutierisico maakt ook dat de vorderingen moeten worden afgewezen. De gesaldeerde stand van de rekeningen is momenteel circa € 290.000,-, zodat de kredietruimte slechts circa € 10.000,- bedraagt. Bij ongedaanmaking van de debiteringen van totaal € 108.527,59 zal dat bedrag wegvloeien en waarschijnlijk niet meer voor verhaal vatbaar zijn indien de bodemrechter de Bank in het gelijk zal stellen, aldus de Bank.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De gevorderde voorziening zoals weergegeven onder 3.1 sub I. komt er in feite op neer dat de Bank moet bewerkstelligen dat de Stichting weer over een bedrag van € 108.527,59 kan beschikken. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is – net als bij vorderingen die strekken tot betaling van een geldsom – in kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is.
4.2.
De omvang van de gestelde vordering is op zich voldoende aannemelijk. De hoogte van het totaalbedrag van € 108.527,59 is tussen partijen immers niet in geschil. Zij zijn het er over eens dat dit totaalbedrag is gedebiteerd op de rekening van Lemeey III B.V. en vervolgens ten laste van het krediet – waarvan de Stichting stelt dat het uitsluitend haar krediet is – is gebracht.
4.3.
Gelet op de in het geding gebrachte stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling door partijen naar voren is gebracht kan voorshands echter niet worden geoordeeld dat het bestaan van de gestelde vordering voldoende aannemelijk is. Het volgende is daarvoor redengevend.
4.4.
De kern van het geschil zit hem in de vraag of het huidige krediet waarover de Stichting beschikt uitsluitend aan haar toekomt, of ook aan de andere kredietnemers die partij waren bij de kredietovereenkomst zoals overeengekomen in 2018 (waaronder Lemeey III B.V.). De inhoud van de door de Stichting in het geding gebrachte e-mail van 6 juli 2022 zou erop kunnen wijzen dat de Bank uitsluitend met de Stichting is overeengekomen dat zij per 15 juli 2022 kon beschikken over een krediet met een limiet van € 300.000,-. De Bank stelt daar echter tegenover dat zij op 6 juli 2022 tevens een e-mail met daarin dezelfde afspraken heeft verzonden aan [naam 7] van Lemeey III B.V., waaruit reeds zou moeten blijken dat het krediet niet uitsluitend aan de Stichting toekomt. De Bank heeft die e-mail niet in het geding mogen brengen, maar haar advocaat heeft er tijdens de mondelinge behandeling wel uit voorgelezen. Volgens de advocaat van de Bank staat er in die e-mail dat de afspraak is gemaakt met de kredietnemers (in meervoud). Ten slotte heeft de Bank nog aangevoerd dat de aan de Stichting gezonden e-mail geldt als een mededeling gericht aan alle kredietnemers, zodat de afspraken ook voor hen gelden en het logisch is dat zij ook gebruik mogen maken van het krediet.
4.5.
Gelet op het verweer van de Bank en mede gelet op de omstandigheid dat er geen sprake is van een opzeggingsbrief is en er kennelijk geen nieuwe schriftelijke kredietovereenkomst is opgesteld, valt voorshands niet uit te sluiten dat – zoals de Bank aanvoert – de kredietovereenkomst zoals overeengekomen in 2018 nog altijd van kracht is, zij het met een lagere limiet dan voorheen, en valt voorshands evenmin uit te sluiten dat alle kredietnemers daarvan gebruik kunnen maken voor zover er kredietruimte is.
4.6.
De vraag of de betalingsopdrachten aan de zijde van Lemeey III B.V. door een onbevoegde persoon zijn gegeven en/of aan de zijde van de Bank door een onbevoegde persoon zijn uitgevoerd valt binnen het kader van dit kort geding niet met voldoende zekerheid te beantwoorden. Het zelfde geldt voor de vraag of Lemeey III B.V. gelet op haar door de Stichting gestelde debetstand überhaupt betalingsopdrachten mocht geven. Een en ander noopt tot een nader onderzoek naar de feiten, waarvoor dit kort geding zich niet leent.
4.7.
Dat de Bank te kort schiet in de nakoming van haar verplichtingen jegens de Stichting en aansprakelijk zou zijn voor alle schade die de Stichting lijdt als gevolg van enige wanprestatie of onrechtmatige daad van de Bank, is dan ook onvoldoende aannemelijk geworden. Nog afgezien van de vraag of de Stichting een spoedeisend belang heeft, geldt dat gelet op het voorgaande niet voldaan is aan het criterium zoals weergegeven onder 4.1. De vordering zoals weergegeven onder 3.1 sub I zal dan ook worden afgewezen.
4.8.
Dan resteert de vordering zoals weergegeven onder 3.1 sub II. Afgezien van alle hiervoor benoemde onzekerheden zal, ter voorkoming van (verdere) schade voor het geval uiteindelijk in een bodemzaak mocht blijken dat de Stichting het gelijk aan haar zijde heeft, de vordering zoals weergegeven onder 3.1 sub II worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld. Voor zover Lemeey III B.V. of andere kredietnemers daar een probleem mee heeft/hebben is het aan haar/hen om van zich te laten horen, zo nodig door middel van een gerechtelijke procedure.
4.9.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt de Bank om met onmiddellijke ingang alleen nog betalingsopdrachten ten laste van (het krediet van) de Stichting uit te voeren (voor zover daarvoor kredietruimte is) die zijn klaargezet en geautoriseerd door de daartoe bevoegde personen werkzaam bij de Stichting (zijnde momenteel de in randnummer 26 van de dagvaarding genoemde personen) en niet langer eventuele debiteringen ten laste van de rekening van Lemeey III B.V. of een aan Lemeey III B.V. gelieerde entiteit (al dan niet door verrekening) ten laste van (het krediet van) de Stichting te brengen en/of anderszins op de Stichting te verhalen, een en ander totdat in een bodemprocedure is beslist dat dergelijke eventuele debiteringen ten laste van de rekening van Lemeey III B.V. of een aan Lemeey III B.V. gelieerde entiteit al dan niet bevoegd uitgevoerd mogen worden door de Bank en/of al dan niet terecht ten laste van (het krediet van) de Stichting mogen worden gebracht en/of anderszins door de Bank op de Stichting mogen worden verhaald, of indien dat eerder is, totdat de limiet wordt verlaagd tot nihil, of totdat het krediet wordt beëindigd,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J.E. Tiddens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2022. [1]

Voetnoten

1.type: JT