Overwegingen
1. Eiseres en haar echtgenoot zijn op 4 januari 2021 eigenaar geworden van de woning op het adres [adres] te Amsterdam. Op 6 januari 2021 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een daktoegangsopbouw op het dak van de vierde verdieping van de woning.
2. Met het primaire besluit heeft het college geweigerd de omgevingsvergunning te verlenen omdat met het bouwplan de toegestane bouw- en goothoogte wordt overschreden zoals neergelegd in het bestemmingsplan “Westerpark Zuid”. Het college wenst niet af te wijken van het bestemmingsplan omdat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tegen dit besluit heeft eiseres, mede namens haar echtgenoot, bezwaar gemaakt.
3. In het advies van 24 november 2021 heeft de bezwaarschriftencommissie het college geadviseerd om het bezwaar gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en opnieuw op de aanvraag te beslissen, omdat er sprake is van bijzondere omstandigheden om van het beleid af te wijken. In twee eerdere beschikkingen betreffende de woning van eiseres (over een dakterras) en de woning van de directe buren (over een dakterras en een daktoegangshuisje) is - achteraf bezien ten onrechte - de bouwhoogte niet tegengeworpen. Mede door deze onjuiste beschikkingen, verkeerde eiseres in de veronderstelling dat de bouwhoogte niet van belang was.
4. Het college heeft dit advies niet overgenomen. Op grond van de “Uitvoeringsrichtlijn Kruimelgevallen 2020”van stadsdeel West (hierna: het beleid) zijn daktoegangsopbouwen niet langer gewenst. De afdeling Stedenbouw heeft in dit geval geoordeeld dat daktoegangsopbouwen een onaanvaardbare visuele verstoring van het daklandschap opleveren en bijdragen aan de verrommeling van het daklandschap. Medewerking verlenen aan het bouwplan door af te wijken van de planregels is daarom ongewenst. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel gaat niet op, omdat geen sprake is van gelijke gevallen. De daktoegangsopbouwen waarop eiseres zich beroept zijn namelijk gerealiseerd vóór de inwerkingtreding van het huidige beleid. Een beroep op bijzondere omstandigheden kan niet slagen. Het bouwplan is geweigerd omdat sprake is van strijd met het bestemmingsplan vanwege overschrijding van de maximale bouwhoogte en de afdeling Stedenbouw de situatie negatief heeft beoordeeld. Dat eiseres zich bij de aankoop van de woning heeft laten leiden door onjuiste besluiten maakt dat niet anders. Het handelen overeenkomstig de beleidsregel heeft geen gevolgen die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen, te weten het behouden van de ruimtelijke kwaliteit en een goede ruimtelijk ordening. In het verleden gemaakte fouten hoeven in de toekomst niet te worden herhaald. Het college wijst erop dat met het verlenen van een omgevingsvergunning een ongewenst precedent ontstaat.
5. Eiseres is het niet eens met dit besluit en heeft daarom beroep bij de rechtbank ingesteld. Op de beroepsgronden zal de rechtbank hierna ingaan.
6. Het project ligt in een gebied waar het bestemmingsplan “Westerpark Zuid” (hierna: het bestemmingsplan) en het paraplubestemmingsplan “Stadsdeel West, Amsterdam deel 1” (hierna: het paraplubestemmingsplan) gelden. Het bouwplan is in strijd met artikel 28.2.2. onder b en c van het bestemmingsplan. De maximale bouw- en goothoogte, zoals aangegeven op de plankaart, bedragen 15 en 12 meter. Het huidige hoofdgebouw overschrijdt deze hoogte al en de aangevraagde daktoegangsopbouw vergroot deze overschrijding.
7. Het college kan onder toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en onder 1, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) van het bestemmingsplan afwijken.
8. Het college heeft bij de beslissing om al dan niet af te wijken van het bestemmingsplan beleidsruimte en dient de betrokken belangen af te wegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
Het oordeel van de rechtbank
9. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres nog belang heeft bij een beoordeling van haar beroep, omdat is gebleken dat eiseres de woning inmiddels heeft verkocht. Omdat eiseres op de zitting heeft aangegeven dat de woning weliswaar is verkocht maar nog niet is geleverd en eiseres hoopt de woning aan de nieuwe bewoners te kunnen leveren met de gevraagde omgevingsvergunning, is de rechtbank van oordeel dat eiseres daarmee voldoende procesbelang heeft bij de beoordeling van haar beroep.
10. De stelling van eiseres dat er geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan omdat het bouwplan voldoet aan de vereisten neergelegd in het in artikel XV onder T van het paraplubestemmingsplan toegevoegde artikel 28.2.2. onder f en onder h, volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de planregels van het bestemmingsplan en het paraplubestemmingsplan in samenhang worden gelezen. Vanwege overschrijding van de maximale bouw- en goothoogte, neergelegd in artikel 28.2.2. onder b en c van het bestemmingsplan is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan en is van een gebonden beschikking, zoals eiseres stelt, geen sprake. Daar doet niet aan af dat het paraplubestemmingsplan met de toevoeging in artikel 28.2.2. onder h de mogelijkheid geeft voor het college om van de maximaal toegestane bouwhoogte af te wijken voor toegangsopbouwen bij orde-2 panden. Deze binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is hier niet van toepassing omdat geen sprake is van een orde-2 pand. Het college kan dus alleen meewerken aan het bouwplan door buitenplans af te wijken van het bestemmingplan met toepassing van de zogenaamde kruimelgevallenregeling (artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo). In dat geval past het college het beleid toe zoals dat geldt op het moment dat het college besluit over de aanvraag of over het ingediende bezwaarschrift.
11. Het college heeft in dit geval besloten overeenkomstig het beleid. Op grond van dit beleid worden er in het plangebied geen daktoegangsopbouwen meer toegestaan omdat er volgens het college sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Volgens het college is er sprake van een onaanvaardbare visuele verstoring en leveren de daktoegangsopbouwen een te grote bijdrage aan de verrommeling van het daklandschap. Deze verstoring weegt niet op tegen de voordelen van het individuele gebruik van een daktoegangsopbouw, aldus het college.
12. Eiseres voert aan dat er aanleiding bestaat om van het beleid af te wijken, onder meer vanwege haar persoonlijke omstandigheden. Zij en haar partner hebben het appartement gekocht met het oog op gezinsuitbreiding. Daarvoor hebben zij een extra slaap-/werkkamer nodig. Daarnaast is aan de bewoners van het naastgelegen appartement wel een omgevingsvergunning verleend voor een daktoegangsopbouw. Eiseres heeft uit dit besluit geconcludeerd dat een daktoegangsopbouw mogelijk is, maar achteraf is gebleken dat er in dit besluit een onjuiste motivering staat. Eiseres heeft voldoende onderzoek gedaan naar de mogelijkheid voor een daktoegangsopbouw. In de omgeving waren exacte dezelfde bouwplannen gerealiseerd en zij heeft (juridisch) advies ingewonnen.
13. Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een bestuursorgaan handelen overeenkomstig een vastgestelde beleidsregel, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
14. De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom het niet wil afwijken van het beleid. Het nieuwe beleid gold al toen eiseres en haar echtgenoot het appartement hebben gekocht. Zij hadden dus op de hoogte kunnen zijn van de beleidswijziging. De omstandigheid dat zij advies hebben ingewonnen, dat achteraf onjuist bleek te zijn, komt voor hun rekening en risico. Ook aan het feit dat het college ten onrechte een omgevingsvergunning heeft verleend voor een daktoegangsopbouw op het naastgelegen pand kan eiseres geen rechten ontlenen, omdat het college niet gehouden is om een in het verleden gemaakte fout te herhalen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel gaat niet op, want de daktoegangsopbouwen waarvan eiseres stelt dat dit gelijke gevallen betreffen, zijn verleend op grond van het oude beleid van het college. Als het college nu alsnog een vergunning zou verlenen in strijd met het beleid, schept dat een precedent voor andere aanvragers. Eiseres heeft desgevraagd niet gewezen op gevallen, waarin met toepassing van het nieuwe beleid een omgevingsvergunning is verleend voor een daktoegangsopbouw. Tot slot heeft het college meer gewicht mogen toekennen aan het ruimtelijke belang om verrommeling van het daklandschap tegen te gaan, zoals neergelegd in het beleid, dan aan het belang van eiseres bij meer woonoppervlak.
15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
16. Voor een proceskostenveroordeling dan wel vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.