6.2Het college acht het bouwplan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening, gelet op wat het bestemmingsplan al toestaat ten aanzien van een aan- of uitbouw. Het bouwplan beslaat een oppervlakte van ongeveer 45 m² langs de erfgrens. Het bestemmingsplan staat dit reeds bij recht toe. Zo is een bijgebouw van 45 m² langs de erfgrens van eisers mogelijk met een nokhoogte van 4,5 meter, een goothoogte van 3 meter en een dakhelling van niet meer dan 60 graden. Ook is een aanbouw op 2 meter afstand van de erfgrens toegestaan tot een nokhoogte van 7,5 meter over een lengte van 10 meter. Ook in die situaties zouden eisers geconfronteerd worden met een blinde muur van dezelfde omvang (qua oppervlakte). De ruimtelijke belevingswaarde en de impact in de tuin van eisers is volgens het college in die situaties niet wezenlijk anders. Met het bouwplan is sprake van een uitbouw op de erfgrens die 2,6 meter hoger is dan het hiervoor genoemde bijgebouw. In de bezwaarfase heeft vergunninghouder een bezonningsstudie overgelegd. Hieruit volgt dat er slechts op drie peildata sprake is van een verslechtering van de bezonning in de woning ten opzichte van de maximaal toegestane mogelijkheden binnen het bestemmingsplan, namelijk op 19 februari tussen 11:00 en 13:00 uur, op 21 maart tussen 13:00 en 15:00 uur en op 23 september tussen 13:00 en 15:00 uur. In de tuin vindt geen noemenswaardige verslechtering van de bezonning plaats. Voort zijn er twee vergelijkbare bouwplannen vergund, namelijk op de percelen [adres 3] en [adres 4] . Het vergunde bouwplan op het perceel [adres 4] wordt door het college aangemerkt als een precedent.
7. Eisers zijn het niet eens met dit besluit en hebben daarom beroep bij de rechtbank ingesteld. Op de beroepsgronden zal de rechtbank hierna ingaan.
Het oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank stelt voorop dat het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt en de betrokken belangen moet afwegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
9. Eisers stellen zich op het standpunt dat het college de omgevingsvergunning niet heeft kunnen verlenen omdat het beleid daarin niet voorziet. Eisers voeren aan dat het college ten onrechte stelt dat uit de Beleidsregels volgt dat indien geen beleid is geformuleerd, maar de activiteit wel is opgenomen in artikel 4 van Bijlage II bij het Bor, kan worden afgeweken van het bestemmingsplan.
10. De rechtbank volgt eisers daarin niet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 27 mei 2020overwogen dat uit paragraaf 1.2 van de Beleidsregels volgt dat deze handvatten geeft bij aanvragen om een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan voor bouwactiviteiten die veel voorkomen en dat voor bouwactiviteiten waarvoor geen beleidsregels zijn opgesteld een individuele afweging moet worden gemaakt. Alhoewel deze uitspraak ziet op het vorige beleid uit 2017, is het beleid in 2021 - voor zover hier relevant - ongewijzigd. De enkele omstandigheid dat een activiteit niet is voorzien in de Beleidsregels betekent niet dat voor die activiteit op grond van artikel 4 van Bijlage II bij het Bor geen omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingplan kan worden verleend. Paragraaf 1.4, waar eisers naar verwijzen, heeft alleen betrekking op de veel voorkomende bouwactiviteiten waarvoor blijkens paragraaf 1.2 in de Beleidsregels criteria zijn opgenomen. Voor het onderhavige bouwplan, een bijbehorend bouwwerk in het achtererfgebied, zijn geen regels gesteld in het beleid. Uit paragraaf 1.2 van de Beleidsregels volgt dat in dat geval een individuele afweging moet worden gemaakt. De stelling van eisers dat de genoemde uitspraak van de Afdeling niet van toepassing is omdat er in die situatie sprake was van gebruik in strijd met het bestemmingsplan (artikel 4, aanhef en onder 9, van Bijlage II bij het Bor) volgt de rechtbank niet. Het gaat erom dat sprake is van een activiteit die niet is opgenomen in de Beleidsregels. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. De rechtbank oordeelt dat het college op goede gronden een op de individuele zaak toegespitste afweging heeft gemaakt of van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. De motivering van het college is weergegeven in overweging 6.2. Bij die afweging heeft het college betrokken wat het bestemmingsplan bij recht al toestaat, welke effecten het bouwplan heeft op de bezonning in de woning van eisers en dat er al vergelijkbare bouwplannen in dezelfde straat zijn vergund. Het college is gehouden om gelijke gevallen op dezelfde manier te behandelen. Door het college is voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening.
12. Eisers stellen dat het college een alternatief in overeenstemming met het bestemmingsplan had kunnen vergunnen. Deze beroepsgrond slaagt niet, omdat bij de beoordeling of een omgevingsvergunning dient te worden verleend, de aanvraag zoals die is ingediend leidend is. Indien het ingediende bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven alleen dan leiden tot een weigering om mee te werken als op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarvan is in dit geval niet gebleken.
13. Volgens eisers is sprake van een onevenredige aantasting van hun privacy en de gebruiksmogelijkheden van hun perceel. Het gaat volgens eisers niet zo zeer om de bezonning, want de aanbouw komt ten noorden van het huis van vergunninghouder waardoor de schaduwwerking beperkt is. Er wordt een blinde muur gebouwd direct bij de erfgrens, grenzend aan de tuin van eisers. Het gaat hen met name om de lucht en ruimte bij hun woning. De rechtbank ziet daarin geen reden om het bestreden besluit te vernietigen. Hoewel het invoelbaar is dat het bouwplan voor eisers impact heeft, is van een onevenredige aantasting van het woongenot van eisers geen sprake, gelet op het feit dat het bestemmingsplan al een blinde muur van ongeveer dezelfde omvang toestaat. Eisers kunnen bovendien nog steeds gebruik maken van hun perceel.
14. Eisers stellen dat (nog steeds) sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering omdat een paar centimeter van een betonnen rand over de erfgrens steekt. De rechtbank stelt vast dat de bouwtekeningen in dit geval doorslaggevend zijn en dat daaruit niet blijkt dat de betonnen rand uitsteekt over de erfgrens. Van een evidente privaatrechtelijke belemmering is daarom geen sprake.
15 . Het college heeft onder afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik kunnen maken om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo in verbinding met artikel 4, aanhef en onder 1, van Bijlage II bij het Bor. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling dan wel vergoeding van het door eisers betaalde griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.