ECLI:NL:RBAMS:2022:7953

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
13/133968-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om aanvullende toestemming voor de tenuitvoerlegging van een straf na overlevering aan Polen

Op 24 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een verzoek om aanvullende toestemming voor de tenuitvoerlegging van een straf na overlevering aan Polen. Het verzoek was ingediend door de officier van justitie op 16 september 2022 en betrof een overgeleverde persoon die in Polen was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 8 maanden voor een strafbaar feit dat in 2016 was gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overgeleverde persoon niet feitelijk de mogelijkheid heeft gehad om al zijn opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot toestemming kenbaar te maken. Dit is in strijd met de eisen van effectieve rechterlijke bescherming, zoals vastgesteld door het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank heeft daarom besloten het verzoek om toestemming af te wijzen, met de mogelijkheid voor de Poolse autoriteiten om een nieuw verzoek in te dienen zodra de overgeleverde persoon de kans heeft gekregen om zijn standpunt kenbaar te maken. De beslissing benadrukt het belang van het hoorrecht van de overgeleverde persoon in het kader van de Europese wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/133968-22
RK-nummer: 22/4894
Datum beslissing: 24 november 2022
BESLISSING
op de vordering ex artikel 14, derde lid, Overleveringswet (hierna: OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank op 16 september 2022, strekkende tot het in behandeling nemen van een verzoek om toestemming te verlenen voor de tenuitvoerlegging van een straf die is opgelegd voor een feit dat vóór het tijdstip van de overlevering is begaan en waarvoor de betrokkene niet is overgeleverd, als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder f, OLW. Dit verzoek – door de officier van justitie ontvangen op 31 mei 2022 – is ingediend door
the Regional Court of Law in Częstochowa, Polen, gedateerd 25 februari 2022, en betreft:
[overgeleverde persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1974,
thans verblijvende in Polen,
hierna te noemen: de overgeleverde persoon.

1.Beoordeling

In 2021 zijn in totaal zeven EAB’s met betrekking tot de overgeleverde persoon behandeld door deze rechtbank. Het thans aan de orde zijnde verzoek ziet op een strafbaar feit uit 2016 – begaan voordat hij vanuit Nederland is overgeleverd aan Polen – waarvoor de overgeleverde persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 8 maanden, opgelegd op 17 september 2020 door
the District Court in Zawiercie, met kenmerk: II K 495/17. In de procedure in hoger beroep die heeft geleid tot een beslissing van 29 maart 2021 (kenmerk: VII Ka 817/20) heeft
the Regional Court in Częstochowahet vonnis in eerste aanleg bevestigd
.
Omdat uit het dossier niet volgt dat de overgeleverde persoon feitelijk de mogelijkheid heeft gehad al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot toestemming kenbaar te maken [1] , heeft de rechtbank op 29 september 2022 het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) verzocht hierover nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
-
Heeft de overgeleverde persoon feitelijk de mogelijkheid gehad al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot toestemming kenbaar te maken (vgl. HvJ EU 26 oktober 2021, C-428/21 PPU en C-429/21 PPU, ECLI:EU:C:2021:876, punt 63)?
-
Zo ja, dan ontvangt de rechtbank graag de schriftelijke verslaglegging daarvan.
-
Zo nee, kunt u dan:
o
de overgeleverde persoon alsnog feitelijk de mogelijkheid geven al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot toestemming kenbaar te maken (vgl. HvJ EU 26 oktober 2021, C-428/21 PPU en C-429/21 PPU, ECLI:EU:C:2021:876, punt 63) en
o
de schriftelijke verslaglegging daarvan aan de rechtbank doen toekomen?
De rechtbank heeft hierbij het navolgende opgemerkt met betrekking tot het hoorrecht van de overgeleverde persoon:
Ten aanzien van het recht om te worden gehoord bij verzoeken om aanvullende toestemming heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (26 oktober 2021, ECLI:EU:C:2021:876, punt 63) bepaald dat weliswaar niet is vereist dat de betrokkene het recht heeft om persoonlijk voor de uitvoerende rechterlijke autoriteit te verschijnen, maar wel dat de betrokkene feitelijk de mogelijkheid heeft gehad om voor de uitvoerende rechterlijke autoriteit al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot toestemming kenbaar te maken. In dit verband is van belang dat het Hof van Justitie ook heeft overwogen dat het recht om door de uitvoerende rechterlijke autoriteit te worden gehoord, concreet kan worden uitgeoefend in de uitvaardigende lidstaat zonder dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit rechtstreeks deelneemt. De betrokkene kan dan ook zijn standpunt met betrekking tot het verzoek kenbaar maken aan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit. Wordt dat standpunt neergelegd in een proces-verbaal en door de uitvaardigende rechterlijke autoriteit aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit meegedeeld, dan moet het ervoor worden gehouden dat de betrokkene zijn hoorrecht heeft kunnen uitoefenen (punten 67-68 van het genoemde arrest).
De rechtbank benadrukt dat de (enkele) mededeling dat de betrokkene geen afstand doet van het specialiteitsbeginsel, niet zonder meer iets zegt over de vraag of de betrokkene in staat is gesteld naar behoren en daadwerkelijk zijn standpunt kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek tot aanvullende toestemming.
Op 9 november 2022 heeft het IRC aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten aan de rechtbank doorgestuurd. Deze brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 24 oktober 2022 bevat de volgende reactie op voormelde vragen omtrent het hoorrecht van de overgeleverde persoon:
The District Court in Zawiercie requested the convicted [overgeleverde persoon] for a
statement whether he consented to the execution of the 8-month custodial sentence
imposed in this case. In his letter of 16th June 202I the convicted [overgeleverde persoon]
stated that he exercised the principle of speciality and did not consent to the execution
of the sentence imposed on him in this case. In the pending proceedings II Kop 46/21
in the matter of a request for consent to the execution of the 8-month custodial sentence the Regional Court in Częstochowa did not ask the convicted for such consent, because provisions of the Penal Code in that regard do not require that such a statement is received by the Court, especially in this situation, where the convicted had already expressed his firm position in this matter (the aforesaid statement of 16th June 2021).
At the moment, after the request was sent to the Dutch authority, provisions of the Polish Code of Penal Procedure do not admit the possibility of the convicted making such a statement before the Regional Court in Częstochowa.
Zoals hiervoor weergegeven, heeft de rechtbank benadrukt dat de enkele mededeling dat de overgeleverde persoon geen afstand doet van het specialiteitsbeginsel, niet zonder meer betekent dat de betrokkene in staat is gesteld naar behoren en daadwerkelijk zijn standpunt kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek tot aanvullende toestemming. De reactie van de uitvaardigende justitiële autoriteit levert geen nieuwe informatie op waaruit alsnog kan worden afgeleid dat de overgeleverde persoon feitelijk de mogelijkheid heeft gehad al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren
met betrekking tot het verzoek tot aanvullende toestemmingkenbaar te maken.
Gelet op de navolgende zin:
In the pending proceedings II Kop 46/21 in the matter of a request for consent to the execution of the 8-month custodial sentence the Regional Court in Częstochowa did not ask the convicted for such consent,
merkt de rechtbank nog het volgende op.
Voor zover de uitvaardigende justitiële autoriteit de vraag van de rechtbank zo heeft opgevat dat aan de overgeleverde persoon toestemming zou moeten worden gevraagd voor het mogen indienen van onderhavig verzoek tot toestemming, dan berust dit op een misvatting. De rechtbank dient alleen te toetsen of de overgeleverde persoon – die heeft verklaard geen afstand te doen van het specialiteitsbeginsel, waardoor de noodzaak ontstaat van aanvullende toestemming van deze rechtbank – met betrekking tot het in te dienen of ingediende verzoek om aanvullende toestemming in staat is gesteld naar behoren en daadwerkelijk zijn standpunt kenbaar te maken.
Overigens zou uit de laatste zin van de reactie van de uitvaardigende justitiële autoriteit ook de conclusie kunnen worden getrokken dat het in het geheel niet mogelijk is om de overgeleverde persoon alsnog feitelijk de mogelijkheid te geven al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot toestemming kenbaar te maken.
De rechtbank ziet echter – mede vanwege de geldende beslistermijn, die al is overschreden – geen aanleiding de beslissing op het verzoek (nog) langer aan te houden voor het opnieuw stellen van vragen teneinde één en ander opgehelderd te krijgen.
Nu de overgeleverde persoon niet alsnog de mogelijkheid is geboden om al zijn opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot toestemming kenbaar te maken, is niet voldaan aan de eisen van een effectieve rechterlijke bescherming. Hieruit volgt dat de rechtbank niet met volledige eerbiediging van de rechten van verdediging van de overgeleverde persoon een toewijzende beslissing kan nemen op het verzoek. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.
De rechtbank wijst erop dat dit onverlet laat dat de Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit desgewenst een nieuw verzoek tot aanvullende toestemming kan indienen, zodra de overgeleverde persoon alsnog feitelijk de mogelijkheid heeft gehad al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek om aanvullende toestemming kenbaar te maken.

2.Beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek om toestemming af.
Deze beslissing is genomen op 24 november 2022 door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier.

Voetnoten

1.Vgl. HvJ EU 26 oktober 2021, ECLI:EU:C:2021:876, punt 63.