ECLI:NL:RBAMS:2022:7952

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
13/112101-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om aanvullende toestemming voor de tenuitvoerlegging van een straf na overlevering aan Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om aanvullende toestemming voor de tenuitvoerlegging van een straf, na de overlevering van de betrokkene aan Polen. Het verzoek was ingediend door de officier van justitie op 16 september 2022 en betreft een strafbaar feit dat in 2002 is gepleegd. De overgeleverde persoon, geboren in Polen in 1974, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar en 6 maanden, welke in hoger beroep is teruggebracht tot 2 jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overgeleverde persoon niet feitelijk de mogelijkheid heeft gehad om al zijn opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot toestemming kenbaar te maken, zoals vereist door het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank heeft op 29 september 2022 het Internationaal Rechtshulp Centrum verzocht om nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over de hoorrechten van de overgeleverde persoon. De rechtbank concludeert dat de rechten van de verdediging niet zijn geëerbiedigd, waardoor het verzoek om toestemming niet kan worden toegewezen. De rechtbank wijst het verzoek af, maar laat de mogelijkheid open voor de Poolse autoriteiten om een nieuw verzoek in te dienen zodra de overgeleverde persoon de kans heeft gekregen om zijn standpunt kenbaar te maken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/112101-22
RK-nummer: 22/5007
Datum beslissing: 12 december 2022
BESLISSING
op de vordering ex artikel 14, derde lid, Overleveringswet (hierna: OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank op 16 september 2022, strekkende tot het in behandeling nemen van een verzoek om toestemming te verlenen voor de tenuitvoerlegging van een straf die is opgelegd voor een feit dat vóór het tijdstip van de overlevering is begaan en waarvoor de betrokkene niet is overgeleverd, als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder f, OLW. Dit verzoek – door de officier van justitie ontvangen op 8 april 2022 – is ingediend door
the Circuit Court Warszawa - Praga, Polen, gedateerd 1 april 2022, en betreft:
[overgeleverde persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1974,
thans verblijvende in Polen,
hierna te noemen: de overgeleverde persoon.

1.Beoordeling

In 2021 zijn in totaal zeven EAB’s met betrekking tot de overgeleverde persoon behandeld door deze rechtbank. Het thans aan de orde zijnde verzoek ziet op een strafbaar feit uit 2002 – begaan voordat hij vanuit Nederland is overgeleverd aan Polen – waarvoor de overgeleverde persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 2 jaar en 6 maanden, opgelegd op 10 augustus 2020 door
the District Court in Ostrów Mazowiecka, met kenmerk: II K 135/17. In de procedure in hoger beroep die heeft geleid tot een beslissing van 7 april 2021 (kenmerk: II Ka 30/21) heeft
the Circuit Court in Ostrolękade straf teruggebracht tot een gevangenisstraf van 2 jaren.
Omdat uit het dossier niet volgt dat de overgeleverde persoon feitelijk de mogelijkheid heeft gehad al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot toestemming kenbaar te maken [1] , heeft de rechtbank op 29 september 2022 het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) verzocht hierover nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
-
Heeft de overgeleverde persoon feitelijk de mogelijkheid gehad al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot toestemming kenbaar te maken (vgl. HvJ EU 26 oktober 2021, C-428/21 PPU en C-429/21 PPU, ECLI:EU:C:2021:876, punt 63)?
-
Zo ja, dan ontvangt de rechtbank graag de schriftelijke verslaglegging daarvan.
-
Zo nee, kunt u dan:
o
de overgeleverde persoon alsnog feitelijk de mogelijkheid geven al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot toestemming kenbaar te maken (vgl. HvJ EU 26 oktober 2021, C-428/21 PPU en C-429/21 PPU, ECLI:EU:C:2021:876, punt 63) en
o
de schriftelijke verslaglegging daarvan aan de rechtbank doen toekomen?
De rechtbank heeft hierbij het navolgende opgemerkt met betrekking tot het hoorrecht van de overgeleverde persoon:
Ten aanzien van het recht om te worden gehoord bij verzoeken om aanvullende toestemming heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (26 oktober 2021, ECLI:EU:C:2021:876, punt 63) bepaald dat weliswaar niet is vereist dat de betrokkene het recht heeft om persoonlijk voor de uitvoerende rechterlijke autoriteit te verschijnen, maar wel dat de betrokkene feitelijk de mogelijkheid heeft gehad om voor de uitvoerende rechterlijke autoriteit al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot toestemming kenbaar te maken. In dit verband is van belang dat het Hof van Justitie ook heeft overwogen dat het recht om door de uitvoerende rechterlijke autoriteit te worden gehoord, concreet kan worden uitgeoefend in de uitvaardigende lidstaat zonder dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit rechtstreeks deelneemt. De betrokkene kan dan ook zijn standpunt met betrekking tot het verzoek kenbaar maken aan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit. Wordt dat standpunt neergelegd in een proces-verbaal en door de uitvaardigende rechterlijke autoriteit aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit meegedeeld, dan moet het ervoor worden gehouden dat de betrokkene zijn hoorrecht heeft kunnen uitoefenen (punten 67-68 van het genoemde arrest).
De rechtbank benadrukt dat de (enkele) mededeling dat de betrokkene geen afstand doet van het specialiteitsbeginsel, niet zonder meer iets zegt over de vraag of de betrokkene in staat is gesteld naar behoren en daadwerkelijk zijn standpunt kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek tot aanvullende toestemming.
Op 17 oktober 2022 heeft het IRC bovenstaande vragen, inclusief de toelichting van de rechtbank, voorgelegd aan de Poolse autoriteiten.
Op 16 november 2022 heeft het IRC een brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 3 november 2022 aan de rechtbank doorgestuurd. In deze brief verwijst de uitvaardigende justitiële autoriteit voor de beantwoording van voornoemde vragen naar stukken die al eerder aan het IRC zijn toegestuurd (op 14 juni 2022), waaronder een proces-verbaal van 18 november 2021:
In beantwoording van uw schrijven van 17 oktober 2022 deelt de Districtrechtbank Warszawa-Praga te Warschau 5e Strafkamer u vriendelijk mee dat de stukken die de Rechtbank ter beschikking heeft met betrekking tot de zaak van [overgeleverde persoon] , d.w.z. het proces-verbaal van de zitting d.d. 18 november 2021 (fotokopie) waarop de betrokkene verklaarde geen afstand te nemen van het specialiteitstelsel zoals bepaald in art. 607e § 1 Wetboek op Strafvordering betreffende een daad niet vermeld in het Europees Aanhoudingsbevel zijnde het onderwerp van de zaak II K 135/17 te Ostrów Mazowiecka (…) aan u reeds op dinsdag 14 juni 2022 verzonden zijn.
Omdat deze stukken in het dossier ontbraken, heeft de rechtbank hier navraag naar gedaan bij het IRC, waarna deze stukken alsnog zijn toegestuurd.
Voornoemd proces-verbaal van de zitting van 18 november 2021 luidt onder meer als volgt:
betreffende het afnemen van een verklaring -/-
(…)
Nadat de zaak om 15:10 uur opgeroepen is, zijn [de volgende personen] verschenen: -/-
de veroordeelde [overgeleverde persoon] - persoonlijk. -/-
In zijn naam is de advocaat Adam Matenko, correct op de hoogte gebracht, niet verschenen. -/-
De voorzitter heeft de zaak gerefereerd. -/-
De veroordeelde verklaart geen afstand te nemen van het gebruik van het bijzonderheidsstelsel zoals bepaald in art. 607e § 1 Wetboek Strafvordering voor een daad niet vermeld in het Europees Arrestatiebevel zijnde het onderwerp van de zaak II K 135/17 in Ostrów Mazowiecka. -/-
Zoals hiervoor weergegeven, heeft de rechtbank benadrukt dat de enkele mededeling dat de overgeleverde persoon geen afstand doet van het specialiteitsbeginsel, niet zonder meer betekent dat de betrokkene in staat is gesteld naar behoren en daadwerkelijk zijn standpunt kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek tot aanvullende toestemming. De reactie van de uitvaardigende justitiële autoriteit levert geen nieuwe informatie op waaruit alsnog kan worden afgeleid dat de overgeleverde persoon feitelijk de mogelijkheid heeft gehad al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren
met betrekking tot het verzoek tot aanvullende toestemmingkenbaar te maken.
De rechtbank ziet – mede vanwege de geldende beslistermijn, die al is overschreden – geen aanleiding de beslissing op het verzoek (nog) langer aan te houden.
Nu de overgeleverde persoon niet alsnog de mogelijkheid is geboden om al zijn opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot toestemming kenbaar te maken, is niet voldaan aan de eisen van een effectieve rechterlijke bescherming. Hieruit volgt dat de rechtbank niet met volledige eerbiediging van de rechten van verdediging van de overgeleverde persoon een toewijzende beslissing kan nemen op het verzoek. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.
De rechtbank wijst erop dat dit onverlet laat dat de Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit desgewenst een nieuw verzoek tot aanvullende toestemming kan indienen, zodra de overgeleverde persoon alsnog feitelijk de mogelijkheid heeft gehad al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek om aanvullende toestemming kenbaar te maken.

2.Beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek om toestemming af.
Deze beslissing is genomen op 12 december 2022 door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier.

Voetnoten

1.Vgl. HvJ EU 26 oktober 2021, C-428/21 PPU en C-429/21 PPU, ECLI:EU:C:2021:876, punt 63.