ECLI:NL:RBAMS:2022:794
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in ontnemingsvordering na vrijspraak
In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, die eerder in een strafzaak was vrijgesproken. De officier van justitie had een vordering ingediend tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, met een maximumbedrag van € 511.000,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, hoewel opgeroepen, niet aanwezig was op de zitting, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsman, mr. R.A. Korver.
De officier van justitie stelde dat hij ontvankelijk was in de vordering, ondanks de vrijspraak, omdat de vordering binnen de termijn van twee jaar na de uitspraak in eerste aanleg was ingediend. De raadsman van de veroordeelde betwistte echter de ontvankelijkheid van de officier van justitie, stellende dat de vordering gebaseerd was op feiten waarvan zijn cliënt was vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat aan het vereiste van een veroordeling, zoals gesteld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, niet was voldaan, aangezien de veroordeelde integraal was vrijgesproken in de strafzaak.
Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Dit vonnis benadrukt de belangrijke juridische principes rondom ontnemingsvorderingen en de gevolgen van vrijspraak in strafzaken.